
 
        
         
		1845.  »en  zelfs  in  onzen  tijd ,  die  nogtans  de  zegeteekenen  geworden  zijn  
 »van  des  Verlossers  genade.  Het  grootste  beletsel,  naar  mensche-  
 »lijk  inz igt,  van  de  bekeering  der  Dajaks,  is ,  nevens  de  natuurlijke  
 »vijandigheid  van  het  menschelijk  h a r t,  de  invloed  der  Moham-  
 »medanen,  van  welks  kracht  ik  bij  mijne  laatste  rondreis  meer  
 »dan  ooit  ben  overtuigd  geworden.”  Ter  hoofdplaats  zelve  kon  
 Youngblood,  uithoofde  van  de  vooroordeelen  der  Maleijers,  zoo  
 weinig  verrigten,  dat  bij  sedert  zijne  terugkomst  van  Karangan  
 zelfs  geen  enkelen  knaap  had  kunnen  erlangen  om  te  onderwijzen.  
 De  Dajaks  aan  de  Membawang  leverden  geen  geschikt  veld  voor  den  
 zendelings-arbeid  op;  hij  had  ze  herhaaldelijk  bezocht,  maar  zelden  
 meer  dan  twee  of  drie  personen  kunnen  sp rek en ,  daar  de  gansche  
 bevolking  op  groote  afstanden  in  de  rijstvelden  verstrooid  of met  het  
 inzamelen  van  rotan  bezig  was.  Hij  had  derhalve  van  tijd  tot  tijd  
 grootere  togten  in  de  binnenlanden  ondernomen,  die  zieh  zelfs  tot  
 Djamboe,  70  of  80  palen  ten  Oosten  van  Karangan,  hadden  uitge-  
 s tr e k t,  terwijl  hij  overal  wel  ontvangen  en  met  opmerkzaamheid  
 aangehoord  was  l ). 
 Zoo  ging  het  jaar  18 4 5   wederom  onder  onvruchtbare  pogingen  
 voorbij,  zonder  dat  in  den  toestand  der  missie  eenige  verbetering 
 1846.  kwam.  Nog  meer  verachterden  bare  zaken  in  1846.  Hare  beden  
 om  hulp  bleven  onverhoord,  Youngblood  werd  door  eene  ernstige  
 ziekte  aangetast  waarvan  hij  echter  herstelde,  en  niemand  open-  
 baarde  eenige  belangstelling  in  het  lot  der  m is s ie ,  dan  de  Panem-  
 bahan  van  Landak,  die  aan  de  broeders  eene  geschreven  verzekering  
 gaf  dat  de  Dajaks  door  voor  hen  te  arbeiden,  onderwijs  van  hen  
 te  ontvangen  en  hunne  godsdienst  te  omhelzen,  aan  geene  moeije-  
 lijkheid  zouden  worden  blootgesteld  2). 
 Zoo  duurde  deze  ongelukkige missie  nog  eenige jaren  in  kwijnenden  
 toestand  voort.  Broeder  Steele,  wiens  gezondheid  thans  geheel  her-  
 steld  was,  bleef  goeden  moed  houden  3);  maar  Thomsons  krachten  
 bezweken,  Youngbloods  longen  werden  aangedaan  en  zijne  vrouw  
 bleef  uitermate  zwak.  Thomson  verliet  Borneo  omstreeks  het  mid- 
 ’)  Missionary  Herald,  1846,  p.  100,  101. 
 2)  Missionary  Herald,  1846,  p.  285,  421,  1847,  p.  10. 
 a)  Dit  blijkt  uit  zijn  brief  in  den  Missionary  Herald,  1847,  p.  316—  
 318,  en  uit  de  ongetwijfeld  van  hem  afkomstige  brieven,  geteekend  //Kala-  
 mantan,”  in  Journal  of  the  Indian  Archipelago,  Vol.  I l l   (1848),  Misceli,  
 notices,  p.  V—V i l i ,   XXI—XXVIII,  XLIX—LV.  ' 
 den  van  1 8 4 7 ;  zijn  voornemen  was  het  vaderland  op  te  zoeken,  
 om  daar  te  beproeven  of  hij  door  persoonlijken  invloed  en  opwek*  
 kingen  meer  belangstelling  voor  de  zending  op  Borneo  kon  doen  
 ontwaken;  doch  op  zijnen  overtogt  Zwitserland,  het  geboorteland  
 zijner  overleden  gade,  bezoekende,  gaf  hij  den  2den  April  18 4 8   te  
 Bern  den  geest.  Eindelijk  raakte  ook  de  gezondheid  van  Steele  
 op  nieuw  aan  het  wankelen.  Youngblood  en  zijne  vrouw  zochten  
 lierstel  van  krachten  op  een  uitstap  naar  Pinang  en  Singapoera,  
 en  schoon  zij  lijdelijk  naar  Borneo  terugkeerden  om,  zoo  mogelijk,  
 het  spoedig  uitsterven  der  missie  te  verhoeden,  waren  zij  tot  deel-  
 neming  in  de  vermoeijende  werkzaamheden  niet  langer  geschikt,  
 en  zagen  zieh  eindelijk  tot  de  terugreis  naar  het  vaderland  genood*  
 zaakt.  Steele  bleef  nu  geheel  alleen  slaan,  en  hield  h e t,  van  tijd  
 tot  tijd  door  günstiger  verwachtingen  opgewekt  en  gesterkt,  u it  tot  
 1850.  Met  zijn  vertrek  was  de  missie  ten  einde  of  althans  voor  
 een  onbepaalden  tijd  geschorst.  Hij  liet  echter  in  de  woningen  te  
 Karangan  zijne  meubelen  en  boeken  achter,  stelde  een  Chinees  tot  
 zijn  zaakgelastigde  a an ,  en  gaf  bij  zijn  vertrek  te  kennen  dat  hij  
 gehuwd  zou  terugkomen  om  zijne  dagen  op  Borneo  te  eindigen,  
 wanneer  hij  den  » Board”  kon  overtuigen  dat  Youngblood  in  zijne  
 beschouwingen  gedwaald  had,  toen  hij,  bij  do terugkomst  in  Amerika,  
 als  zijn gevoelen  te  kennen  gaf dat  van  de  Borneosche  missie  nimmer  
 iets  was  te  hopen  en  zij  hoe  eer  hoe  beter  moest  worden  opgege*  
 ven.  En  ofschoon  het  Amerikaansch  zendeling-genootschap  den  
 gden November  1850  een  brief aan  den  resident  van  Borneo’s Wester-  
 afdeeling  rig tte ,  waarin  zij  hem  te  kennen  gaf  dat  tot  het  hervat-  
 ten  der  missie  was  besloten,  blijkt  het  mij  niet  dat  tot  dusverre  
 eenig  gevolg  aan  dit  voornemen  is  gegeven  1). 
 ‘)  Missionary  Herald,  1848,  p.  10,  68,  104,  175,  246,  402,  1849,  
 p.  10  f.,  Algemeen  Verslag  van  den  staat  van  bet  Schoolwezen  in  Ned.  
 Ind. onder  uit.  Dec.  1852,  p.  206,  Verslag  van  het  beheer  en  den  staat  der  
 koloniën  over  1849,  in  Bijlagen  der  Staats-Courant  van  1851  2,  bl.  142.