
 
        
         
		1823.  Toen de  heer Hartmann  den  volgenden  dag  een  geweer  ten  geschenke  
 aan  den Sultan  had  aangeboden,  veranderde  hij  geheel  van  toon.  Hij  
 was  daarmede  uiternaate  gelukkig  en  toonde  zieh  zoozeer  met  den  
 Gezaghebber  ingenomen,  dat  hij  met  hem  kwee-kwee  van  hetzelfde  
 bord moest eten.  Op  zijn verzoek begeleidde  hem  zelfs  de Sultan  naar  
 de  hoofd-negerie  1),  wat  echter  de  rijksgrooten  ongaarne  schenen te  
 zien  2).  Het  voorloopig  contract  werd  in  een  definitief  veranderd,  
 zonder  dat  dit  eenige  zwarigheid  schijnt  te  hebben  opgeleverd  3). 
 Te  Pontianak  teruggekeerd,  zond  de  heer  Hartmann  den  1 8 den  
 Julij  een  verslag  zijner  verrigtingen  aan  de  hooge  regering,  ge-  
 paard  met  eenige  historische  en  statistieke  opgaven  omtrent  Matan  
 en  Simpang,  waarbij  hij  tevens  de  aandacht  der  regering  bepaalde  
 bij  het  wenschelijke  om  ook  te  Sukkadana  en  op  de  Karimata-  
 eilanden  posten  te  vestigen.  Het  Indische  Gouvernement  won  hier-  
 omtrent  het  advies  in  van  den  luitenant-kolonel  de  Stu ers,  die  den  
 maatregel  aanprees  en  als  zijrie  meening  te  kennen  gaf  dat  Sukkadana  
 eene  bezetting  van  4 0   m a n ,  liefst  Ambonezen,  met  twee  
 stukken  g e sch u t,  en  Karimata  eene  van  2 0   man  vorderen  z o u ,  
 terwijl  vier  of  vijf  praauwen  van  Radja  Akil  eene  gestadige  ge-  
 meenschap  tusschen  Pontianak  en  deze  posten  zouden  moeten  on-  
 derhouden.  Het  Indisch  Gouvernement  werd  echter  door  de  groote  
 kosten  van  deze  vermeerdering  zijner  vestigingen  op  ßorneo’s  West-  
 k ust  afgeschrikt,  en  den  Gezaghebber  werd  bij  besluit  van  9  September  
 1823  te  kennen  gegeven  dat  tot  de  bezetting  dier  posten  
 op  het  oogenblik  geene  toereikende  middelen  beschikbaar  w a re n ,  
 ofschoon  hij  werd  aangemoedigd  om  te  doen  wat  hem  met  de  op  
 Borneo  voorhanden  middelen  mogelijk  zou  zijn  4).  Hoezeer  wij  dit  
 besluit  met  het  oog  op  de  ontwikkeling  van  Borneo  mögen  betreu -  
 r e n ,  wij  kunnen  er  ons  niet  over  verwonderen  ,  wanneer  wij  den  
 heer  Tobias  in  zijn  algemeen  rapport  van  3 0   Oct.  1823  5)  op  vol-  
 gende  wijze  over  deze  plannen  hooren  sp rek en :  » Ik  ben  overtuigd  
 »dat  eene  militaire  vestiging  te  Sukkadana  of zelfs  op Karimata  tot  
 »beteugeling  van  den  zeeroof  zou  strekken;  maar  ik  twijfel of voor- 
 *)  Die  de  heer  Hartmann  Karta-poera  noemt  in  plaats  van  Kajoeng.  
 ä)  Off.  Stukk.  HS.,  bl.  51,  52. 
 )  De  Stuers  HS.,  bl.  88,  Comets  de  Groot,  p.  202. 
 *)  Resolutie  van  9  September  1823  met  de  bij lagen, in Off.  Stukk.  HS.,'  
 bl.  45—54. 
 5)  Aangehaald  bij  Cornets  de  Groot,  p.  202. 
 »deelen  van  eenig  belang  de  onkosten  zouden  vergoeden.  De  bevol-  1823.  
 » king  is  er  nog  zoo  dun  gezaaid,  zoo  arm  en  zoo  lui  van  a a rd , 
 »dat  er  van  het  tegenwoordig  geslacht  weinig  te h o p e n v a lt,  zoodat  
 » men  zieh  bij  eene  militaire  bezetting  dezer p u n te n ,  ten  minste  in  
 »den  aanvang,  de  onderdrukking  der  zeerooverij  als  eenig  doel  zou  
 » moeten  voorstellen,  en  nog  zou  men  daarbij  de  vaartuigen  der ko-  
 »loniale  marine  en  de  kruispraauwen  niet  kunnen  ontberen.”  Het  
 » serit  a rb o re s,  qui  alteri  saeculo  p ro s in t, ”  is  nimmer  het  devies  
 geweest  van  ons  koloniaal  b e s tu u r,  en  ook  de  ruimere  inzigten  
 van  den  edelen  van  der  Capellen  moesten  vaak  worden  opgeofferd  
 aan  »the  hankering  after  p ro fit,  and  im m e d i a t e   p ro fit,”   d a t,  
 naar Raffles’  juiste  karakterteekening,  het  Gouvernement  van  Koning  
 .Willem  I  onderscheidde  1). 
 E r  werd  zonder  twijfel  iets  gedaan.  Radja  Akil  bleef  met  zijne  
 praauwen  op  de  kust  van  Borneo  k ru is e n ,  al  werd  aan  het  meer-  
 malen  geopperd  plan  om  hem  te  Sukkadana  of  op  Karimata  te  vestigen, 
   vooreerst  geen  gevolg  gegeven  2) ,  en  met  Batin  Galang,  het  
 hoofd  der  Orang-laut  van  Karimata,  werd  verstandhouding  aange-  
 knoopt,  ten  gevolge  waarvan  hij  met  zijne  onderhoorigen  het  roo-  
 verleven  vaarwel  zegde,  en  ,  gelijk  zijn  gedrag  in  18 2 7   toonde,  
 een  trouwe  dienaar  vail  het  Gouvernement  werd  3).  Maar  dit  weinige  
 was  niet  toereikend  om  den  zeeroof  op  deze  kusten  krachtdadig  
 te  beletten  en  de  voortdurende  begunstiging  van  dit  barbaarsch  be-  
 d rijf  door  den  Sultan  van  Matan  tegen  te  gaan.  De  partikuliere  
 brik  Generaal  de  Kock  werd  den  27 sten  October  1823  bij  de  Noord-  
 kust  van  Java,  tusschen  Cheribon  en  Indramajoe,  door  zeven  roo-  
 verspraauwen aangevallen,  welker hoofd, Radja Mohammed  van Djohor,  
 geacht  werd  met  den  Sultan  van  Matan  in  betrekking  te  staan.  De  
 eigenaar  van  het  schip  R.  T homsen,  die  zieh  aan  boord  bevond,  
 werd  waarschijnlijk  vermoord,  ten  minste  heeft  men  nooit  meer  
 iets  van  hem  vernomen.  De  kapitein  H.  Blair  en  een  deel  van  het  
 scheepsvolk sprongen,  na  vruchteloozen  wederstand,  in  zee  en  bereik-  
 ten  gelukkig  al  zwemmende  de  kust.  Het  buitgemaakte  schip  werd  
 naar  Matan  gesleept,  en  schoon  Radja  Mohammed  door  den  Sultan  
 werd  gevangen  gehouden,  meende  men  dit  niet  te  moeten  toeschrij- 
 *)  Raffles,  p.  289. 
 s)  Cornets  de  Groot,  p.  203. 
 5)  Van  Kampen,  I I I ,  2 ,  bl.  677.