
 
        
         
		Men  heeft  veel  gegist  naar  de  oorzaak  van  dit  gruwzaam  wreede  
 gebruik  bij  een  volk,  dal  zieh  in  het  algemeen  le  zeer  door  zacht-  
 zinnigheid  onderscheidt,  dan  dat  aan  natuurlijke  bloeddorsligheid  
 zou  te  denken  zijn.  Bij  een  onderzoek  van  dien  aard  verdient  
 vooral  te  worden  opgemerkt  dat  de  gewoonte  van  het  koppen-  
 snellen  wel  in  de  eerste  p la a ts ,  maar  toch  niet  uitsluitend  op  
 Borneo  te  huis  behoort,  en  in  meerdere  of mindere  mate  gemeen  is  
 aan  alle  volken  van  den  Indischen  Archipel,  die  met  de  Dajaks  on-  
 geveer  op  denzelfden  trap  van  ontwikkeling  staan.  Bekend  is  het  dat  
 zij  wordt  aangelroffen  bij  de  Timorezen  en  bij  onderscheidene  Al-  
 foersche  stammen  van  Celebes  en  de  Molukken,  en  ook  aandeOrang-  
 Aboeng,  eene  wilde  bevolking  der  Lamponglanden  op  Sumatra,  wordt  
 zij  doorgaans  toegekend.  Ik herinner mij  niet dat men  immer beproefd  
 heeft  de  sporen  van  dit  gebruik  ook  buiten  den  Indischen  Archipel  
 te  vervolgen;  maar  men  mag  vermoeden  —   en  meer  dan  vermoe-  
 den  —   dat  zij  ook  elders  in  soortgelijken  toestand  der  beschaving  
 worden  aangetroffen.  Van  de  Tauriers  of  oude  bewoners  der  Krim  
 verhaalt  Herodotus,  dat  zij  den  vijanden  die  in  hunne  banden  vielen 
 ,  de  hoofden  afsneden,  en  deze,  op  lange  palen  geplaatst,  boven  
 het  rookgat  op  de  daken  hunner  huizen  stelden,  in  de  meening  
 dat  zij  alsdan  de  woning  bewaakten  De  treffende  overeenkomst  
 met  de  gebruiken  der  Dajaks  valt  hier  van  zelve  in  het  oog. 
 Het  voorkomen  van  ongeveer  hetzelfde  verschijnsel bij  volken  door  
 tijd  en  plaats  zoover  van  elkander  gescheiden,  noopt  ons  den  oor-  
 sprong  te  zoeken  in  neigingen  en  ha rtsto g ten ,  die  in  de  algemeene  
 menschelijke  natuur  hären  grond  hebben.  En  zoo  schijnt  mij  dat  die  
 scbrijvers  de  zaak  in  het  regte  licht  hebben  gesteld,  die  het  koppen-  
 snellen  eenvoudig  hebben  voorgesteld  als  eene  ontaarding  der  algemeene  
 zucht  bij  nog  ruwe  en  strijdbare  volken  om  met  een  teeken  
 der  behaalde  zege  te  pronken  2).  Gelijk  soms  de  Israelicten  de  voor-  
 huiden, hunner  onbesnedene  vijanden  uit  den  strijd  medebragten  3),  
 als  een  bewijs  van  het  aantal  vijanden  dat  zij  geveld  hadden;  gelijk  
 de  Indianen  van  Amerika  hunne  grootste  eer  in  het  bezit  der 
 *)  Herodotus  IV : 103. 
 s)  Zie  Tobias,  bl.  28,  Burns,  p.  142. 
 5)  1  Sam. XVIII: 25,  27.  Men  kent  de  zonderlinge  hypothese  van  von 
 Autenrieth  (Ueberden Ursprung  der Beschneidung),  dat  de besnijdenis  alleen  
 daarom  door  sommige  volken  zou  zijn  ingevoerd,  opdat  zij  zieh  van  hunne  
 vijanden  op  eene  wijze  onderscheiden  zouden,  die  het  medevoeren  van  een  
 onbedriegelijk  zegeteeken  uit  den  strijd  gemakkelijk  maakte. 
 hersenpan-vliezen  van  gedoode  vijanden  stellen;  gelijk  de  Türken  
 voormaals  gewoon  waren  de  afgesueden  hoofden,  of  althans  neuzen  
 en  ooren,  der  door  hen  in  den  krijg  verslagenen  als  eene  proeve  
 hunner  dapperheid  naar  Konstantinopel  te  zenden;  zoo  is  het  na-  
 tuurlijk  dat  andere  volken  hunne  helden  waardeerden  naar  het  aantal  
 koppen  van  gedoode  tegenstanders,  dat  zij  vertoonen  konden.  
 Natuurlijk  was  het  dan  ook  dat  men  die  koppen  voor  bederf  trachtte  
 te  bewaren,  waartoe  zieh  als  een  der  eenvoudigste  en  natuurlijksle  
 middelen,  het  droogen  door den  rook  die  van  de  haardsteden opstijgt,  
 moest  voordoen.  En  waar  e*enmaal  hij  de  grootste  held  geacht  
 werd,  die  het  grootst  gelal  van  deze  afschuwelijke  zegeteekenen  kon  
 ten  toon  spreiden;  waar  het  a anz ien,  dat  hij  zieh  daardoor  verwenden  
 ko n ,  zieh  ook  aan  zijn  geslacht  begon  mede  te  deelen;  daar  
 is  het  niet vreemd  dat  men  allengs  minder  kiesch  werd  op  de  middelen  
 om  zieh  in  het  bezit  te  stellen  van  een  zoo  begeerlijk  goed.  
 Bekend  is  de  bewering  van  vele  schrijvers  dat  onder  de  Dajaks  geen  
 meisje  hare  hand  zal  geven  aan  een  man,  die  haar  niet  minstens  
 een  afgesneden  hoofd  als  bewijs  van  zijn  heldenmoed  kan  aanbieden.  
 Ofschoon  de  naauwkeurigheid  van  dit  berigt,  wat  de  Bejadjoe’s  betreff, 
   door  de  heeren  Schwaner  en  Müller,  wat  de  Dajaks  der  West-  
 k ust  aanbelangt,  door  de  heeren  Groll  en  von  Kessel  nadrukkelijk  
 weersproken  wordt,  is  het  echter  klaarblijkelijk  niet  geheel  zonder  
 grond.  Een  hoofd  der  Dajaks  van  Loendoe  in  het  gebied  van  Sc-  
 rawak  verhaalde  den  heer  Low  met  groot  leedwezen,  dat  men  al-  
 daar  van  die  oude  Igffelijke  gewoonte  had  moeten  a fz ien ,  wegens  
 de  moeijelijkheid  om  onder  het  bestuur  van  Badja  Brooke  nog  
 koppen  magtig  te  worden.  De  heer  van  Lijnden  zegt  dat  bij  vele,  
 slechts  in  naam  tot  den  Islam  bekeerde  hoofden  in  de  binnenlanden  
 van  het  Kapoeas-gebied  de  gewoonte  nog  bestaat  om  bij  huwe-  
 lijken  zoowel  als  sterfgevallen  eenige  koppen  te  snellen.  De  berig-  
 ten  van  den  heer  Dallon  omlrent  de  Pansche  stammen  in  het  rijk   
 van  Koetei  leeren  ons  dat  niemand  de  dochter  van  een  krijgsman  
 kan  huwen,  zonder  ten  minste  een  paar  koppen  te  hebben  veroverd.  
 De  heer  Francis  wil  dat  het  te  huis  beengen  van  een  gesneldcn  kop  
 iemand  althans  het  regt  geeft  om  onder  de  dochters  vail:  zijn  dorp  
 vrijelijk  eene  levensgezellin  te  kiezen,  en  dat  de  meisjes  pogen  zieh  
 in  zijne  gunst  te  dringen  om  moeders  te  kunnen  zijn  van  'beiden-  
 teigen.  En  ofschoon  de  heer  von  Kessel  ons  leert  dat  ook  d it gebruik  
 in  het  gebied  der YVester-afdeeling  tot  de  Dajaks  van  Bataftgr