
 
        
         
		Onder  de  acute  ziekten,  waaraan  de  Dajaks  onderlievig  z ijn ,  
 mögen  de  zoo  even  reeds  gemelde  kinderpokken  wel  in  de  eerste  
 plaats  genoemd  worden.  Deze  ziekte  kan  vreesselijk  onder  hen  
 woeden,  en  waar  zij  uitbreekt  kennen  zij  geen  ander  middel  om  
 aan  de  besmetting  te  ontkomen,  dan  elken  loegang  tot  hunne  kam-  
 pongs,  zoo  te  land  als  te  water,  te  versperren,  en  zoo  de  ziekte  zieh  
 daar  niettemin  vertoont,  met  achterlating  der  lijders,  bij  geheele  
 scharen  de  kampongs  te  ontvlieden,  zieh  in  de  bosschen  te  ver-  
 strooijen,  en  des  noods  ieder  te  doodeu  ,  van  wien  gevaar  dreigt  
 dat  bij  de  besmetting  in  hunne  afzondering  zou  kunnen  overbren-  
 gen  *).  Of  immer  de  gezaghebbers  der  Westkust  er  eenig  bijzon-  
 der  werk  van  gemaakt  hebben  om  hen  te  doen  vaccineren,  is  mij  
 niet  gebleken  ;  maar  omtrent  de  Dajaks  uit  het  gebied  van  Banjer-  
 massin  vind  ik  gemeld,  dat  zij  zieh  bij  geheele  hoopen  aanmelden  
 om  te  worden  in g e en t,  hetzij  bij  de  geneesheeren,  hun  door  het  
 Gouvernement  gezonden,  hetzij  bij  de  zendelingen,  die  zieh  vaak  
 ook  daardoor  verdienstelijk  maken  en  zieh  alzoo  den  toegang  tot  
 de  harten  der  bevolking  banen  2).  Men  mag  aannemen  dat  de  
 vaccine  bij  hen  overal  bijval  vinden  zou,  daar  zij  in  het  algemeen  
 een  hoog  denkbeeid  hebben  van  de  kracht  der  Europesche  genees-  
 middelen.  Toen  de  heer  van  Lijnden  de  landen  aan  de  Kapoeas  
 bezocht,  werden  hij  en  zijn  gevolg  telkens  aangezocht  om  midde-  
 len  tegen  allerlei  kwalen,  zelfs  tegen  muizen  en  voor  het welslagen  
 van  den  oogst  3). 
 Voor  het  overige  zijn  de  gewone  ziekten  van  den  Dajak  koortsen  
 en  dysenterien.  De  eerste  heerschen  vooral  tijdens  den  West-moe-  
 son  en  houden  dikwijls  zeer  lang  a a n ,  doch  zijn  zelden  kwaadaar-  
 dig.  De  laatste  ontstaan  vooral  in  tijden  van  gebrek,  door  het  
 gebruik  van  siecht  plantenvoedsel,  en  doen  vele  Dajaks  omkomen.  
 Men  mag  in  zulke  gevallen  soms  in  waarheid  van  hongerdood  
 spreken  4). 
 De  Maleijers  zijn  gewoon  de  Dajaks  als  verre  beneden  zieh  te  
 beschouwen  en  spreken  met  de  grootste  minachting  van  hunne 
 ’)  Van Lijnden,  bl.  585,  Ritter  A .,  bl.  448;  vgl.  Dalton,  p.  36. 
 s)  Hupe,  bl.  247,  de  Callonne,  t.  a.  p .,  bl.  422,  Becker  P ., bl.  429. 
 s)  Van Lijnden  N.T.,  bl.  593;  vgl.  Low,  p.  308. 
 4)  Van Lijnden  N .T .,  bl.  591,  Ritter  A .,  bl.  449;  vgl.  wat de  Zuidkust  
 betreft  Becker  P .,  bl.  429,  de  Callonne,  t.  a.  p.,  bl.  4 2 3 ,  en  wat de  
 Noordkust  betreft  Low,  p.  304. 
 verstandelijke  Vermögens  l ).  Deze  minachting  is  echter  van  die  
 soort,  die  de  onderdrukking  gewoonlijk  jegens  hare  slagtoffers  koes-  
 te rt;  de  minachting  van  den  Spartaan  jegens  den  Heloot,  van  den  
 West-Indischen  planter  jegens  den  Negerslaaf.  Wanneer  eene  kleine  
 bevolking  eene  veel  talrijkere  overheerscht en  straffeloos  mishandelt,  
 dan  wordt  de  gedweeheid  zelve,  waarmede  de  mishandeling verdra-  
 gen  wordt,  het  voorwerp  van  verachting,  en  zij  wordt  dikwijls den  
 verdrukte  tot  bewijs  aangerekend  dat  hij  geen  beter  lot  waardig  
 is.  Maar  dat  oordeel  is  zelden  regtvaardig;  het  vergeet  de  booze  
 middelen  in  rekening  te  brengen  waardoor  het  overwigt  verkregen  
 i s ,  en  het  misbruik  dat  van  het  eenmaal  verkregene gemaakt  wordt  
 om  den  verdrukte  in  den  staat  van  onmondigheid  te  houden.  In  
 het  geval  dat  wij  thans bespreken,  wordt  het  oordeel  nog  verscherpt  
 door  het  fanatisme  der  Maleijers,  d ie ,  hoe  onkundig  ook  zelven  in  
 de  Godsdienst  die  zij  belijden,  zieh  geregtigd  achten  met  al  de  bit-  
 terheid  van  geestelijken  hoogmoed  op  het  bijgeloof  der  Dajaks  neder  
 te   zien. 
 Meer  onpartijdige  beoordeelaars,  Ghristen-zendelingen  die  onder  
 de  Dajaks  hebben  gearbeid,  Europesche  ambtenaren  die  in  de  ge-  
 legenheid  geweest  zijn  met  hen  in  nadere  aanraking  te  komen,  
 beamen  dit  hoogst  ongunstig  oordeel  niet.  De  zendelingen  beschouwen  
 hen  als  vlugger  van  begrip  dan  de  Maleijers,  en  prijzen  de  
 vaardigheid  van  hun  geheugen  en  de  snelheid  waarmede  zij  zieh  
 de  kunst  van  lezen  en  schrijven  kunnen  eigen  mäken.  In  alles  
 wat  het  dagelijksch  leven,  den  handel,  den  landbouw  betreft,  ver-  
 raden  zij  dikwijls  een  juist  en  scherp  oordeel,  en  zelfs  ontbreekt  
 he t  velen  niet  aan  geest,  terwijl  sommige  voorwerpen  die  zij  ver-  
 vaardigen,  een  günstig  denkbeeld  geven  van  hun  natuurlijken  aan-  
 leg  2).  Doch  de  gelegenheid  om  dien  aanleg  te  ontwikkelen,  was  
 tot  dusve rre,  op  de  Westkust  a lth an s,  voor  de  Dajaks  hoogst  ongunstig; 
   en  eene  verandering  ten  goede  is  naauw  te  hopen,  zoo  
 lang  liiet  door  de  ernstige  pogingen  van  het  Europeesch  gezag  de  
 magt  der  verdrukkers  gefnuikt  en  de  Dajaks,  door  het  uitzigt  op 
 M  Earl,  p.  261. 
 s)  Van  Lijnden,  bl.  591,  593,  Francis,  bl.  12.  Een  der  zendelingen  
 te  Karangan  (zie  D.  I ,   bl.  85)  zegt  in  een  brief,  geplaatst  in de  "Miscellaneous  
 notices”  van  het  //Journal  of  the  Ind.  Arch.  ,  V.  I l l   (1848),  
 p.  VIII:  //There  are  among  them  men  of  very  apt  discernment,  who 
 perceive  the  bearing  of  a  remark  with  electric  quickness.”  Vgl,  wat  de  
 Zuidkust  betreft  Becker  P .,  p.  430,  Schwaner  B.,  I,  bl.  162.