
 
        
         
		1845.  werkelijk  onafhankelijk  waren  en  niet  het  Nederlandsch  oppergezag  
 erkenden. 
 De  vertoogen  van  den  Nederlandschen  gezant  waren  ongetwijfeld  
 in  zooverre  niet  zonder  n u t ,  als  zij  de  Britsche  regering  noopten  
 tot  omzigtigheid  en  matiging  van  den  ijver  harer  agenten.  Maar  
 de  poging  om  aan  Lord  Aberdeen  onze  verklaring  van  het  traktaal  
 op  te  d rin g e n ,  mislukte  geheel  en  al.  Hij  verklaarde  met  ronde  
 woorden  in  het  traktaat  niets  anders  te  zien,  dan  de  ornschrijving  
 van  de  werkelijke  bezittingen  der  beide  mogendheden  in  den  Archipel  
 en  van  de  grenzen  buiten  welke  het  haar  niet  geoorloofd  
 zou  zijn  baren  politieken  invloed  of  haar  grondgebied  uittebreiden-  
 Op  die  eilanden  van  welke  geene  bepaalde  melding  in  het  traktaat  
 was  gemaakt,  bleven  de  beide  contracterende  partijen  in  dit  opzigt  
 geheel  vrij:  en  daar  dit  met  Borneo  het  geval  was,  mögt  de  Britsche  
 invloed  zieh  vrijelijk  uitbreiden  in  alle  deelen  van  dat  eiland,  
 waar  het  Nederlandsch  gezag  niet  uitdrukkelijk  was  erkend  i). 
 1846.  Den  2 0 sten  Maart  1846  volgde  eene  repliek  van  den  heer  Dedel,  
 die  bij  opmerkzame  lezing  geen  günstigen  indruk  maakt.  De  Ne-  
 derlandsche  opvatting  van  het  trak ta at,  alsof  gelijktijdige  bezetting  
 van  betzelfde  eiland  in  ieder  geval  ongeoorloofd  was,  werd  op  de  
 bekende  gronden  gehandhaafd,  maar  zonder  b e t  Britsch  kabinet  te  
 kunnen  overtuigen.  In  der  daad  kan  men  geene  kracht  ontzeggen  
 aan  hetgeen  Lord  Aberdeen,  bij  zijn  antwoord  van  den 4 äen Mei,  over  
 dit  punt  schreef,  d a t,  wranneer  het  voornemen  der  contracterende  
 partijen  was  geweest,  een  zoo  gewigtig  beginsel  vast  te  stellen,  en  
 hetwelk  zoozeer  voor  eene  duidelijke  ornschrijving  vatbaar  was,  het  
 dan  zeker  zou  zijn  uitgedrukt  op  eene  wijze,  die  allen  twijfel  of  ge-  
 schil  buitensloot,  in  stede  van  het  alleen  op  gevolgtrekkingen  te  doen  
 berusten,  en  d a t,  wanneer men  den  staat  der  bezittingen  van  de beide  
 mogendheden  tijdens de sluiting  van  het  verdrag  in  aanmerking  nam,  
 het praktisch gevolg  der Nederlandsche opvatting  zijn  zou,  dat  Neder-  
 land  geheel  vrij  ,  Groot-Brittanje  schier  volstrekt  onvermogend  zou  
 zijn  om  zieh  in  den  Archipel  te  doen  gelden,  waardoor  ju ist  aan  
 eerstgenoemde  mogendheid  dat  uitsluitend  politiek  overwigt  in  de  
 Oostersche  eilanden  zou  verzekerd  wezen,  naar  hetwelk  hare  gevol-  
 magligden  bij  de  onderhandelingen  te  Londen  pleglig  verklaard  
 hadden  dat  zij  niet  wilde  streven. 
 Na  zijne  algemeene  beschouwingen  van  den  zin  van  het  traktaat  1846.  
 komt  de  heer  Dedel  terug  op  het  gedrag  van  den  heer  Brooke  en  
 tracht  de  algemeene  beschuldigingen,  vroeger  tegen  hem  ingebragt,  
 door  bijzonderheden  te  staven.  Hij  wijst  op  zijne  vijandige  ver-  
 klaringen  omtrent  de  Nederlandsche  Staatkunde,  tijdens  hij Engeland  
 in  1838  verliet;  op  zijne  pogingen  om  politieke  betrekkingen  aan  
 te  knoopen  met  de  inlandsche  hoofden  van  Celebes  en  de  levering  
 van  ammunitie  en  geweren  aan  Datoe Lampoela,  en  op  het  gezag dat  
 hij  zieh  door  zijne  bemoeijing  met  de  binnenlandsche  onlusten  te  
 Serawak  verworven  h ad ,  ju is t  op  het  oogenblik  waarop  het  Nederlandsch  
 gezag  gemeend  had  zieh  de  inmenging,  waartoe  het  was  
 uitgenoodigd,  te  moeten  ontzeggen.  De  Ambassadeur  verloor  u ith e t  
 ■oog  dat  de  waardigheid  van  het  Nederlandsch  Gouvernement  gevor-  
 derd  h a d ,  het  eerste  punt  met  stilzwijgen  voorbij  te  gaan;  dat  de  
 beschuldigingen  wegens  Brooke’s  gedrag  op  Celebes  niet  genoegzaam  
 gestaafd  waren,  en  dat  zijne  handelingen  te  Serawak  zieh  juist  te  
 eerder  regtvaardigen  lie ten ,  omdat  het  Nederlandsch  gezag  zieh niet  
 met  dat  gewest  had  willen  bemoeijen.  De  lijst  van  grieven  sloot,  
 waar  men  meenen  zou  dat  zij  zou  hebben  aangevangen.  »De  bil-  
 »lijkheid  vordert  te  ve rklären,”  dus  eindigde  dit  gedeelte  der  nota, 
 » dat,  sedert  de  heer  Brooke  zieh  te  Serawak  heeft  gevestigd,  geene  
 »handeling  van  zijne  zijde  ter  kennis  van  het  Nederlandsch  Gou-  
 »vernement  is  gekomen,  die  tot  klagten  tegen  hem  kon  aanleiding  
 »geven.  Zoo  hij  zieh  soms  gevoegd  heeft  bij  h e n ,  die,  om  geinak-  
 »kelijk  te  bevroeden  redenen,  er  behagen  in  scheppen  het  Neder-  
 »landsch  koloniaal  bestuur  in  kwaden  reuk  te  brengen,  dan  moet  
 »men  zeker  betreuren  dat  de  politieke  laster  niet  zoo■ streng  wordt  
 »beoordeeld  als  die,  welke  het  bijzonder  leven  aantast;  maar  tot  
 »officiele  klagten  kon  dit  geene  aanleiding  geven.”  Het  is zeker niet  
 te  verwonderen  dat  Lord  Aberdeen  zieh  in  zijn  antwoord  ernstig  
 beklaagde  over  de  herhaling  van  beschuldigingen  door  geene  betere  
 bewijzen  gestaafd,  en  zijn  voornemen  te  kennen  gaf  om  den  heer  
 Brooke  met  de  te  zijnen  aanzien  gehouden  correspondentie  bekend  
 te  maken,  ten  einde  hem  in  de  gelegenheid  te  stellen  om  zieh  te  
 regtvaardigen. 
 Maar  nog  een  ander  punt  werd  door  den  heer  Dedel  aangeroerd:  
 de  beschuldigingen  omtrent  Nederlands  uitsluitende  handelspolitiek;  ,  
 en  ten  bewijze  dat  althans  op  Borneo  een  volkomen  liberaal  stelsel  
 geyolgd  w e rd ,  beriep  hij  zieh  op  het  besluit  van  1 8 3 4 ,  waarbij