
 
        
         
		1824.  geenerlei  voordeel  konden  worden  opgewogen,  maakten  het  natuur*  
 lijk  onmogelijk  in  dit  voorstel  te  tre d e n ;  en  de  heer  Hartmann  
 moest  zieh  bepalen  tot  eene  aanmaning  aan  den  Pangeran  om  de  
 geschillen  met  Sadong  zoo  spoedig  mogelijk  in  der  minne  bij  te  
 leggen. 
 Deze  aanmaning  bleef  nogtans  zonder  vrucht.  Toen  de  heer  
 Hartmann  van  zijnen  togt  hooger  opwaarts  den  9 den  Augustus  te  
 Sangouw  terugkwam,  verhaalde  hem  de  Sultan  d a t,  schoon  hij  het  
 zooveel  mogelijk  had  trachten  tegen  te  gaan,  de  Pangeran  Ratoe  
 met  3 0 0 0   Dajaks  en  4 0 0   Maleijers  van  Merengkiang  was  uitgetogen  
 om  koppen  te  gaan  snellen  onder  de  Dajaks  van  Sadong.  De  Sultan  
 had  berigt  ontvangen  dat  Abang  Isa ,  broeder  des  Pangerans,  reeds  
 met  6   gesnelde  koppen  was  teruggekomen;  de  Pangeran  zelf  echter  
 had  met  zijne  volgelingen  een  anderen  weg  ingeslagen  en  men  had  
 nog  niets  van  hunne  verrigtingen  vernomen.  De  Sultan  gaf  zijn  groot  
 leedwezen  te   kennen  dat  de  Pangeran  Ratoe  zoo  weinig  eerbied  be-  
 toond  had  voor  de  vermaningen  van  den  Gezaghebber,  en  scheen  het  
 hem  zeer  euvel  te  duiden  dat  hij  zijne  Dajaks  in  persoon  legen  die  
 van  Sadong  in  he t  veld  b r a g t,  als  eene  handelwijze  die  door  alle  
 opregte  Mohammedanen  verfoeid  werd,  zoodat  dan  ook  in  twaalf ja-  
 ren  geen  voorbeeld  gezien  was  dat  iemand  der  Maleische  hoofden  
 van  Sangouw  het  koppensnellen  had  bijgewoond,  veelmin  zelf  de  
 Dajaks  daartoe  had  aangevoerd.  Den  heer  Hartmann  bleef  niets  te  
 doen  over,  dan  den  Sultan  in  zijne  goede  gevoelens,  waarmede  het  
 hem  waarlijk  ernst  scheen  te  z ijn ,  te  bevestigen. 
 Toen  de  Gezaghebber  van  Merengkiang  was  teruggekeerd,  be-  
 klaagde  zieh  de  Sultan  bij  hem  dat  eenige  Chinezen  u it  de  bo-  
 venlanden  zieh  naar  Pontianak  hadden begeven  om  vandaar naar hun  
 vaderland  terug  te  keeren,  zonder  hem  de  in  dat  geval  gebruike-  
 lijke  schatting  van  een  tail  goud  voor  den  doortogt  te  hebben  
 voldaan,  en  verzocht  den  heer  Hartmann  die  gelden  alsnog  zooveel  
 mogelijk  te  Pontianak  voor  hem  te  innen.  Deze  trachtte  den  Sultan  
 te  doen  verslaan  dat  al  dergelijke  afpersingen,  ten  gevolge  der  
 met  het  Gouvernement  gesloten  verbindtenissen,  nu  ten  einde  waren, 
   —   eene  leer  welke  den  vorst  bijzonder  weinig  scheen  te  behagen. 
   Bij  deze  gelegenheid  maakte  de  Gezaghebber  ook  de  op-  
 merking  dat  de  Sultan  groot  berouw  scheen  te  hebben  over  de  
 weigering  der  som  van  / ’20 0 0   ’s jaars,  hem  vroeger  als  schadever-  
 goeding  voor  de  opheffing  der  tollen  aangeboden.  Het  bleek  hem 
 dat  hij  alleen  geweigerd  had  uit  trots  of  om  zijne  onderdanen  te  1824.  
 believen,  die  niet  gaarne  zouden  gezien  hebben  dat  hun  vorst  door  
 het  Nederlandsch  Gouvernement  bezoldigd  we rd,  uithoofde  der  
 verpligtingen  die  hun  daarvoor  konden  worden  opgelegd.  Voor  het  
 overige  werd  den  Gezaghebber  het  hoofdgeld  der  Chinezen  over  
 1824  naar  behooren  uitbetaald  en  aan  den  Sultan  en  het  hoofd  
 der  Chinezen  het  hun  toekomend  aandeel  ter  hand  gesteld  1). 
 Wij  zullen  den  heer  Hartmann  thans  op  zijn  verderen  togt  
 längs  de  Kapoeas  opwaarts  tot  Salimbouw  volgen;  ofschoon  ik  
 daarbij  geene  belangrijke  feiten  zal  te  vermelden  hebben,  kan  toch  
 het  verhaal  van  zijn  wedervaren  strekken  om  ons  van  den  Staat  
 der  nog  zoo  weinig  bekende  bovenlanden  eenig  denkbeeid  te  geveu. 
 Den  1 0 ienJulij  bereikte  hij  Sekadouw,  aan welks  vorst,  heden  ten  
 dage  Sultan  geheeten,  hij  slechts  den  titel  geeft  van  Pangeran.  Deze  
 prins  ontving  de  geschenken,  die  de  heer  Hartmann  voor  hem  had  
 medegebragt,  met  de  gewone  pligtplegingen  en  niet  geringe  vreugde. 
 Voor  het  overige  vernam  de  Gezaghebber  van  hem  niets  dan  klagten  
 over  de  gevolgen  van  het  contract,  dat  hij  met  het  Gouvernement  
 gesloten  had.  De  vorst  was  namelijk  gewoon  geweest  van  de  
 Chinesche  goudgravers  in  zijn  gebied  2)  een  jaarlijksche  hassil  
 van  een  tot  drie  bonkals  goud  voor  iedere  m ijn ,  als regt  tot  bewerking  
 van  den  grond,  te  vorderen,  terwijl  zij zieh  bovendien 
 moesten  onderwerpen  aan  een  serah,  waarbij  zij  een  bonkal  goud  
 moesten  geven  voor  iedere  2 0 0   gantangs  r ijs t,  en  even  buitenspo-  
 rige  prijzen  voor  het  hun  geleverde  blaauw  linnen  en  andere  goe-  
 deren  3).  Volgens  de  contracten  kwam  van  de  opbrengsten  der  
 eerste  soort  de  helft  aan  het  Gouvernement,  en  waren  die  van  de  
 tweede  geheel  afgeschaft.  In  weerwil  daarvan  had  ’s vorsten  zoon  
 beproefd  de  serah  aan  de  Chinezen  op  te  d rin g en ,  doch  dezen  hadden  
 volstandig  geweigerd.  De  Pangeran  beklaagde  zieh  zeer  over  de  
 schade  die  hij  in  zijne  inkomsten  geleden  h ad ,  en maakte  van 
 deze  gelegenheid  gebruik  om  uitstel  te  vragen  van  de levering  van 
 r ijs t,  die  hij  aan  het  Gouvernement  schuldig  was  voor  drie  kojangs  
 zout,  hem  vroeger  op  last  van  den  Gommissaris  Tobias  verstrekt. 
 De  heer  Hartmann  deed  den  Pangeran  zonder  omwegen  verslaan 
 ‘)  Hartmann,  HS.  I I I ;  bl.  2—6. 
 ?)  Zie  over  dezen  D.  I,  bl.  382. 
 s)  Gronovius  bl.  350;  vgl.  van  Lijnden  N.  T.,  bl.  614.