
 
        
         
		1821,  Indien  het  Gouvernement  zieh  met  de  levering  dezer  behoeften  be-  
 lastte,  zou  bet  vermoedelijk  weinig  zwarigheid  ontmoeten  om  in  
 ruiling  daarvoor  een  zoodanig  aandeel  in  de  opbrengst  der  mijnen  
 te  erlangen,  als  waarop  het  in  billijkheid  kon  aanspraak  maken.  
 Een  naauwkeuriger  onderzoek  naar  den  Staat  der  goudmijnen,  de  
 boegrootheid  der  opbrengst,  het'aantal  der  arbeiders,  de  wijze  van  
 bewerking,  hunne  behoeften  en  de  winsten  die  zij  zieh  voorstelden  
 en  zonder  welke  zij  de  onderneming  zouden  laten  varen,  moest  
 echter  in  billijkheid  aan  alle  regeling  voorafgaan 
 VYat  in  de  laatste  plaats  de  Dajaks  aanbelangt,  de  heer  Muntin-  
 ghe  hield  zieh  overtuigd  dat  de  sterkste  banden  van  eigen belang  
 hen  aan  bet  Europeesch  gezag  zouden  hechten,  zoodra  dit  slechts  de  
 beschermende  hand  tot  hen  uitstrekte  om  hen  van  het  ju k   hun-  
 ner  verdrukkers  te  bevrijden.  Die  bevolking  achtle  hij  als  was  tot  
 elken  vorm  te  kneden  :  tot  den  arbeid  geschikt  en  genegen,  kon  
 zij  in  de  handen  van  een  verlieht  en  weldadig  bestuur  een  krachtig  
 werktuig  worden  om  de  onberekenbare  rijkdommen  van  Borneo  aan  
 den  bodem  te  ontwoekeren;  terwijl  zij  ons  levens  een  gepast  tegen-  
 wigt  zou  kunnen  opleveren,  zoowel  legen  de  inlandsche  vorsten  als  
 tegen  de  Chinezen,  en  alzoo  een  middel  om  beiden  in  toom  te  
 houden.  De  regtstreeksche  voordeelen  echter,  die  zieh  het  Gouvernement  
 van  de  opleiding  dezer  volken  kon  beloven,  zouden  voor-  
 namelijk  moeten  bestaan  in  uitbreiding  van  den  landbouw  en  de  
 exploitatie  van  al  wat  Borneo  oplevert,  geschikt  voor  den  handel  in  
 Indie  en  van  Indie  op  Europa.  In  verband  hiermede  vestigde  onze  
 schrijver de aandacht op onderscheidene gewiglige punten,  waaromtrent  
 hij  een  zorgvuldig  onderzoek  wilde  hebben  ingesteld.  Deze  waren,  
 ten  eerste,  of  en  in  hoeverre  het  mogelijk  zou  zijn  om  de  eerste  
 en  lagere  bedding  van  aangespoelde  landen,  die  het  Westen  en  
 Zuiden  van  Borneo  omringen,  tot  den  landbouw  en  in  het  bijzon-  
 der  de  rijstteelt  geschikt  te  maken;  welke  middelen  tot  bedijking  
 en  drainering  konden  worden  bij  de  hand  genomen;  of  niet  het  
 water  der  rivieren  door  den  planier  zou  kunnen  worden  te  baat  
 genomen  om  zij ne  velden  naar  welgevallen  en  door  alle  jaargetij-  
 den  heen  te  doen  ondervloeijen,  zoodat  jaarlijks  een  dubbele  oogst  
 kon  verkregen  worden;  of  de  tegenwoordige  bevolking  dier  streken  
 daartoe  genoegzame  handen  zou  opleveren,  dan  wel  eene  andere 
 *)  Muntinghe,  bl.  187—194,  166. 
 u it  de  binnen-  en  bovenlanden  of  van  elders  zou  moeten  worden  1821.  
 aangevoerd; —   ten  andere,  welke  op  de  meer  binnenwaarts  gelegen  
 hoogere  gronden  de  staat  was  der  peper-  en  koffijleelt,  op  welke  
 wijze  die  zou  kunnen  worden  aangemoedigd,  en  wat  was  te  oor-  
 deelen  van  de  geschiktheid  der  bevolking  om  daartoe  te  worden  
 opgeleid;  —   ten  derde,  welke  de  beste  middelen  waren  om  de  dia-  
 mantgraverij  aan  te  moedigen,  de  wijze  der  exploitatie  te  verbeteren,  
 en  een  deel  althans  der  opbrengsten  aan  Java  te  doen  toevloeijen  i). 
 Ziedaar  een  beknopt  overzigt  van  de  denkbeeiden  en  voorslellen  
 van  den  heer  Muntinghe,  die  ik  hier  ter  plaatse  refereer,  zonder  
 ze  te  beoordeelen.  Niet  aan  alles  zou  ik  onvoorwaardelijk  mijn  
 zegel  durven  hechten,  het  rninst  aan  de  soort  van  gedwongen  handel  
 waaraan  h i j ,  tot  stijving  der  schatkist,  de  Chinezen  wilde  on-  
 derwerpen.  Doch  anderen  mögen  beslissen,  in  hoeverre  zij  den  
 toets  der  ervaring  en  der  wetenschap  kunnen  doorstaan,  ofschoon  
 het  vervolg  van  mijn  verhaal  nog  menig  feit  zal  opleveren,  dat  
 tot  het  uitspreken  van  een  gegrond  uordeel  zal  kunnen  bijdragen. 
 Eene  beknopte  verinelding  werd  voor  het  overige  hier  ter  plaatse  
 gevorderd,  omdat  deze  denkbeeiden  en  voorstellen  een  leidraad  
 werden  voor  het  op  breede  schaal  ingesteld  onderzoek  op  Borneo  
 zelf,  weldra  door  het  Gouvernement  gelast  2) ,  en  daardoor  van  
 grooten  invloed  waren  op  de  nieuwe  en  in  vele  opzigten  betere  
 organisatie,  die  in  de  nu  volgende belangrijke  jaren,  18 2 2   en  1823,  
 aan  onze  etablissementen  op  Borneo  gegeven  werd. 
 *)  Muntinghe,  bl.  194—196,  166. 
 *)  De  heer  Tobias,  HS.,  bl.  3 ,  zegt  hieromtrent:  //vooraf nog  acht  ik  
 het  een  heiligen  pligt  Uwe  Exc.  met  den  dank  bekend  te  maken,  dien  ik  
 den  heer  Muntinghe  ben  verschuldigd,  voor  het  nut  hetwelk  ik  uit  ZEG-s.  
 memorie  omtrent  Borneo  heb  getrokken;J —  zonder  de  leiding  die  ik  in  
 dat  stuk,  welks  bewerking,  bij  het  bestaande  gebrek  aan  bescheiden,  zoo-  
 veel  arbeid  en  moeite  heeft  gekost,  heb  gevonden,  waren mij  vele,  ja  eenige  
 onoverkomelijke  zwarigheden  in  den  weg  gekomen,  die  ik  nu  gemakkelijk  
 ben  te  boven  geworsteld.”