
 
        
         
		1822.  ren  daaraan  verbonden.  Hy  verhaalde  nu  eens  dat  Pangeran  Anom,  
 bij  een  vroeger  bezoek,  meer  dan  een  jaar  lang  door  de  Dajak-  
 Kajan  was  gevangen  gehouden,  dat  zij  hem  al  zijne  goederen  had-  
 den  ontnomen,  en  hij  hun  slechts  met  de  grootste  inoeite  was  
 o ntsnapt,  en  beweerde  dan  weder  dat  de  Petinggi  van  Redjang  
 de  vrije  vaart  op  de  Redjang-rivier,  längs  welke  men  het  land  der  
 Kajans  moest  bereiken,  niet  zou  toestaan,  en  daarover  reeds  vroeger  
 onaangenaamheden  hadden  plaats  gehad.  Soms  scheen  hij  te  
 twijfelen  of Müller  wel  van  de  noodige  volmagt  voorzien  was,  of  
 bevreesd  te  zijn  om  buiten  den  bepaalden  last  van  den  verwachten  
 Commissaris  te  handelen.  Onder  deze  omstandigheden  kon  Müller  
 ook  in  het  verkrijgen  van  volk  en  verdere  benoodigdheden  niet  
 slagen,  en  dit  alles  matte  hem  zoozeer  a f,  dat  hij  eindelijk  begreep  
 de  komst  van  den  Commissaris  te  moeten  afwachten  | |   Het  zit-  
 tend  leven  waartoe  hij  dus  tegen  wil  en  dank  veroordeeld  was,  
 maakte  hem  ziek  en  verdrietelijk.  »Ik  kom  weinig  uit  h u is ,”  
 schreef  hij  den  2 0 st“   Julij  aan  zijn  vriend  Blume;  »daarbij  is  er  
 »op  he t  terrein  rondom  het  huis  niets  te  vinden  en  het  grootste  
 »gedeelte  daarvan  met  gras  en  modder  of  moerassige  bosschen  ge-  
 » vuld.  Ik  leef  in  eens  anders  huis”  (nam.  van  den  resident  van  
 Grave)  »en  kan  daarom  niet  nalaten  op  de  uren  die  de  beleefd-  
 »heid  vordert,  aanwezig  te  zijn.  Voorts  heb  ik  geen  volk,  geene  
 »vaartuigen,  zonder  welke  men  hier  u it  zijn  huis  niet  bij  zijn  
 »buurman  komen  kan.  Als  ik  eenmaal  op  mijne  verdere  reis  al-  
 »leen  van  mjj  zelven  afhankelijk  ben,  en  niet  meer  beleefdheids-  
 »of  welvoeglijkheidshalve  mijn  tijd  onbesteed  moet  laten  voorbij-  
 »gaan,  hoop  ik  dit  tijdverlies  weder  in  te  halen  2).”  Intusschen  
 duurde  het  tot  September  eer  de  Commissaris  te  Sambas  verscheen,  
 en  toen  hij  er  eindelijk  was  aangekomen,  vorderden  de  zaken  der  
 Chinezen  uitsluitend  zijne  aandacht  3).  En  toen  ten  laatste  de  
 overeenkomst,  met de  Chinesche  hoofden  gesloten,  hem  eenige  ver-  
 ademing  schonk,  vorderden  de  omstandigheden  dat  eene  andere  zending  
 ,  van  meer  dringenden  a a rd ,  aan  den  heer  Müller  werd  op-  
 gedragen,  waardoor  aan  een  togt  naar  de  Kajans,  nog  in  lang  niet  
 te  denken  viel. 
 Twee  omstandigheden  vooral  maakten  de  spoedige  zending  van 
 ’)  Brief van  G.  Müller  aan  den  Gouv.-Gen.  van  1  Aug.  1822  (HS.). 
 ..  !)  Brief  van  G.  Müller  bij  Blume,  bl.  117,  118. 
 *)  Blume,  bl.  122 ,  123. 
 een  afgevaardigde  naar  Simpang  en  Matan  gebiedend  noodzakelijk:  1822  
 de  intrigues  van  den  Britschen  Gouverneur  van  Benkoelen,  Sir  
 Thomas  Stamford  Raffles,  en  eene  nieuwe  daad  van  zeerooverij  ,  
 waarin  de  vorsten  dier  staten  betrokken  waren,  niettegenstaande  de  
 beloften  weinige  maanden  te  voren  aan  den  Commissaris  gegeven  1). 
 De  komst  der  Nederlanders  op  Borneo’s  Westkust  bad  in  1818  
 de  plannen  van  Raffles  verstoord  2).  Doch  ofschoon  het  thans  
 niet  wel  mogelijk  was,  de  Hollandsche  regering  zonder  openlijke  
 vijandschap  te  Pontianak  of  Sambas  te  dwarsboomen,  en  de  
 stichting  van  Singapoera  in  1819  de  vestiging  van  een  handels-  
 depot  op  de  Karimata-eilanden  tot  eene  zaak  van  ondergeschikt  
 belang  maakte,  bood  echter  de  gesteldheid  van  Simpang  en  Matan, 
   die  nog  door  geene  traktaten  met  het  Nederlandsch  Gouvernement  
 verbonden  waren,  aan  den  vruchtbaren  geest  van  Raffles  
 eene  te  günstige  gelegenheid,  dan  dat  hij  zou  verzuimd  hebben  die  
 ten  behoeve  van  den  handel  zijner  nieuwe  stichting  te  exploiteren. 
 Het  plan  van  Raffles  schijnt  geweest  te  zijn  om  de  vorsten  van  
 Simpang  en  Matan  van  het  aangaan  van  een  contract  met  de  Nederlanders  
 af  te  schrikken  en  den  Pangeran  Adi  Mangkoe-rat,  d ie ,  
 in  we^rwil  van  zijn  huwelijk  met  eene  dochter  des  Sultans  van  
 Matan,  zieh  als  den  erfgenaam  van  zijns  vaders  aanspraken  op  
 den  troon  van  dat  rijk  beschouwde,  tot  vorst  der Karimata-eilanden  
 te  verheilen,  om  met  zijne  medewerking  aldaar  een  handelsetablis-  
 sement  te  stichten.  De  genoemde  Pangeran  had  zieh  in  het  begin  
 van  1822,  als  afgezant  van  den  Sultan  van  Matan,  naar  Benkoelen  
 begeven,  maar  inderdaad  de  behartiging  zijner  eigene  belangen  niet  
 verzuimd.  Door  den  invloed  van  Raffles  hoopte  hij  te  verwerven  
 dat  hem  de  trqonsoovolging  in  Matan  werd  toegezegd  en  hem  reeds  .  
 dadelijk  het  gezag  over  de  Karimata-eilanden  werd  opgedragen.  Met  
 de  belofte  van  ondersteuning  keerde  hij  naar  Matan  te ru g ,  en  wer-  
 kelijk  vertoonde  zieh  daar  en  te  Simpang  weldra  een  Britsch  agent  
 om  de  belangen  van  den  Pangeran  te  ondersteunen,  en  tevens  de  
 vorsten  van  het  Nederlandsch  gezag  afkeerig  te  rnaken. 
 Men  mögt  aannemen  dat  dezen  des  te   meer  bereid  zouden  zijn  om  
 zieh  in  de  armen  der  Engelschen  te  werpen  ,  dewijl  zij  zieh  be-  
 wust  waren  hunne  belofte  tot  beteugeling  van  den  zeeroof,  aan  het  
 Nederlandsch  bestuur  gedaan,  op  de  schandelijkste  wijze  te  hebben 
 ‘)  Zie  boven,  bl.  107. 
 s)  Zie  boven ,  bl.  5—7.