
 
        
         
		1845.  Serawak  over  te  komen.  Brooke  was  met  deze  vermeerdering  van  
 de  Chinesche  bevolking  zijner  kolonie  slechts  ten  halve  gediend:  
 hij  liad  hen  leeren  kennen  als  een  volk  van  alle  zedelijke  begin-  
 selen  en  gevoel  van  dankbaarheid  v e rstoken,  en  dat  slechts  met  
 eene  ijzeren  roede  te  regeren  was.  Aangenamer  was  h em ,  ter  zelf-  
 der  tijd ,  de  aankomst  van  niet  minder  dan  4 0   familien  van  zwer-  
 vende  Maleijers  u it  de  binnenlanden  der  residentie  Pontianak,  die,  
 geplaagd  en  vervolgd,  ten  laatste  eene  schuilplaats  in  Serawak  gezöcht  
 hadden.  »De  tijd in g ,”   dus  schreef  hij  in  zijn  dagboek,  
 »dat  er  eene  kleine  piek  is ,  en  dat  die  Serawak  is  geheeten,  waar  
 »de  verlatenen  en  ellendigen  van  elk  ras  de  vrijheid  vinden  om  
 »in  vrede  te  wonen,  was  tot  deze  ongelukkige  lieden  diep  in  de  
 » binnenlanden  doordrongen,  en  na  veel  volharding  en  een  moeite*  
 » vollen  togt  hadden  zij  de  zeekust  bereikt  en  hunnen weg  naar den  
 »mond  der  rivier  van  Serawak  gevonden  1).”  De  gedachte  is  niet  
 opbeurend  dat  deze  ongelukkigen,  wier  herkomst  voor  het  overige  
 niet  duidelijk  blijkt  2) ,  Pontianak  en  Sambas  voorbij  voeren,  en  
 alleen  in  Serawak  ru st  en  veiligheid  meenden  te  kunnen  vinden. 
 Van  de  strooperijen  der  Zee-Dajaks  op  de  Westkust  van  Borneo,  
 vind  ik  sedert  het  bestuur  van  den  heer  Bloem  geene  bijzonder-  
 hedcn  meer  opgeteekend.  Zij  schijnen  inderdaad  zeer  verminderd  
 te  zijn  sedert  de  geduchte  slagen  hun  in  18 4 3   en  18 4 4   door  de  
 schepen  der  Britsche  marine,  met  de  krachtige  medewerking  van  
 den  heer  Brooke,  toegebragt.  Keppels  kruistogten  tegen  de  Dajaks  
 van  Seribas  en  Sakarran  werden  in  18 4 5   door  die  van  admiraal  
 Cochrane  tegen  de  Ilanons  gevolgd  3).  In  het  geheel  was  zeker  
 de  zeerooverij  in  den  Indischen  Archipel  nimmer  met  meer  na-  
 druk  dan  in  deze  jaren  bestreden.  Terwijl  Brittanje  ten  laatste  
 een  aanvang  maakte  met  te  voldoen  aan  de  verpligtingen  die  het  
 door  art.  5  van  het  traktaat  van  1 8 2 4   had  op  zieh  genomen,  gingen  
 de  Nederlanders  voort  de  roovers  overal  in  hunne  schuilhoe-  
 ken  op  te  sporen  en  der  verdelging  prijs  te  geven.  »De  pogingen  
 »gedurende  de  beide  laatste  jaren  door  de  Holländers  aangewend,”  
 zoo  schreef  de  heer  Brooke  den  l sten  Mei  1 8 4 4 ,  »zijn  den  hoog-  
 »sten  lof waardig;  zij  hebben,  door  eenige  groote  rooversvlooten  te 
 %  Mundy,  I I ,  p.  75—77. 
 s)  Er  staat,  t.  a.  p .,  dat  zij  kwamen  van  Pomertan.  Waar  ligt  dit ? 
 3)  Zie  Inleiding,  bl.  l x i x ,  l x x . 
 »vernielen,  onbegrijpelijk  veel  goed  gedaan  1).”  Niet  minder  liet  1845;  
 men  van  onze  zijde  aan  de  Verdiensten  van  Brooke  in  he t  be-  
 teugelen  der  zeerooverij  in  de  wateren  van  Borneo  regt  wederva-  
 ren.  Zij  werden  zelfs  ingewikkeld  erkend  in  de  hem  anders  zeer  
 vijandige  nota  van  onzen  gezant  te  L o n d en ,  den  heer  Dedel,  
 van  2 0   Maart  18 4 6   2) ;   maar  vooral  werd  daaraan  in  1 8 5 4   eene  
 schitterende  hulde  gebragt  door  een  Nederlandsch  ambtenaar,  die,'  
 op  zijne  terugreis  naar  Europa  Singapoera  aandoende,  en  verneinende  
 dat  aldaar  eene  commissie  zitting  hield  om  het  gedrag  van  
 den  heer  Brooke,  inzonderheid  ook  ten  aanzien  der  zeeroovers,  ten  
 gevolge  van  de  beschuldigingen  zijner  vijanden,  te  onderzoeken,  
 door  zijne  vrijwillige  getuigenis  niet  weinig  tot  diens  spoedige  en  
 volkomene  vrijspraak  bijdroeg  3).  Met  dat  al  zijn  de  vereenigde  
 pogingen  van  Engeland  en  Nederland  nog  geenszins  vermögend  
 geweest  om  de  zeerooverij  op  de  kusten  van  Borneo  volkomen  te  
 onderdrukken.  In  den  aanvang  van  18 4 6   werden  weder  onder-  
 scheidene  inlandsche  vaartuigen  op  de  kust  van  Sambas  weggeroofd  
 en  de  opvarenden  tot  slavernij  gedoemd,  en  in  Februarij  1 8 4 7   
 wierpen  eenige  rooversvaartuigen  het  anker voor  Sukkadana,  roofden,  
 schoon  door  kanonschoten  tot  wijken  gedwongen,  eenige  menschen  
 u it  hunne  kleine  praauwen  weg,  en  noodzaakten  twee  kruisbooten  
 to t  wijken,  die  de  Panembahan  ter  verkenning  had  afgezonden  4). 
 Wij  hebben  reeds  in  de  zending  van  den  heer  Weddik  de  voor-  
 bode  eener  verandering  van  stelsel  ten  opzigte van  Borneo  bij  het 
 Nederlandsch  Gouvernement  kunnen  opmerken. De  man  wien  de 
 taak  was  opgedragen,  dit  nieuwe  stelsel  in  werking  te  brengen  ,'  
 was  de  heer  J.  J.  Rochussen.  Nadat  de  Gouverneur-Generaal  Mer-  
 kus  den  2 dea  Augustus  1 8 4 4   was gestorven, was  het  opperbestuur 
 voorloopig  waargenomen  door  den Vice-president  van  den  Raad van 
 I n d ie ,  Jhr.  J.  C.  R ey n st,  dien  wij  vroeger  als  resident  van  Sambas  
 leerden  kennen.  De  heer  Rochussen,  bij  koninklijk  besluit  van  
 5   Februarij  1845  tot  opvolger  van  den  heer  Merkus  benoemd,  aan-  
 vaardde zijne  nieuwe betrekking den 30 sten September daaraanvolgende. 
 ')  Brooke,  I I ,  p.  15. 
 2)  Papers  relative  to  Borneo,  p.  5 0 ,  51. 
 3)  Montgomery  Martin,  the  British  Colonies,  V I , p .  80,  81. 
 *)  Moniteur  des  Indes,  1846-7,  revue  coloniale,  p.  78,  1847-8,  rev. 
 col.,  p.  34.