
 
        
         
		1826.  toi  de  rainste  verwikkelingen  aanleiding  zou  gev en ,  beschouwd  
 worden.  Zij  ging  uit  van  het  beginsel  dat  wij  onze  welvaart  zouden  
 zoeken  in  de  h u n n e ,  dewijl  de  voordeelen  die  zij  ons  opleverden,  
 van  de  vermeerdering  hunner  consumtie  zouden  afhangen.  Intus-  
 schen  hing  daarbij  alles  van  de  wijze  van  uitvoering  af,  terwijl  
 men  bovendien  vragen  mag  of wel  het  regte  tijdstip  tot  het  invoeren  
 van  zulk  eene  verandering  gekozen  was.  Wat  het berste  punt  betreft  
 spreekt  het  van  zelve  dat  alle  misbruiken  en  knevelarijen  moesten  
 kunnen  geweerd  worden,  en  dat  de  belasting  zeer  matig  moest  
 z ijn ,  daar  anders  öf  de  handel  moest  lijden,  6f  de  op  deze  kust  
 zoo  moeijelijk  te  verhinderen  smokkelarij  zeer  moest  bevorderd  
 worden,  en  dit  te  meer  daar  reeds  de  gewone  handel  gedrukt  was  
 door  al  de  maatregelen,  die  men  had  uitgedacht  om  de  concurrentie  
 van  Singapoera  te  weren.  Trachtte  men  dan  den  smokkelhandel  
 met  geweld  te  beletten,  dan  zouden  daaruit  nieuwe  verwikkelingen  
 o n tsta an,  zooals  inderdaad  de  uitkomst  geleerd  heeft.  Maar  in  
 allen  gevalle  moest  op  dit  tijd s tip ,  nu   de  aanvallen  op  Mampawa  
 nog  ongewroken  waren,  n u   de  Chinezen  te  gelijker  tijd  het  Gouvernement  
 zijne  etablissementen  op  alle  punten  zagen  in k rim p en ,  
 elke  verandering  en  verzachting  in  de  eischen  van  het  Gouvernement  
 hun  voorkomen  als  eene  u it  onmagt  geboren  concessie.  De  
 wijziging  van  stelsel  had  derhalve,  om  tot  eene  volkomene  en  
 duurzame  bevrediging  der  Chinezen  te  leiden,  ten  minste  door  
 een  indrukwekkend  vertoon  van  magt  moeten  worden  gesteund. 
 1827.  Het  opperbestuur  vereenigde  zieh  met de  voorstellen  van  den  Commissaris  
 ,  maar  zonder  daarbij  genoegzame  acht  te  slaan  op  de voor-  
 waarden  waaronder,  n a a rh e t  mij  toeschijnt,  alleen  een  günstige  u itkomst  
 kon  verwacht  worden.  De  heer  Ha rtmann, dien  wij  van  1818  
 af  als  eersten  ambtenaar  op  Borneo’s Westkust  hebben werkzaam  ge-  
 z ien ,  werd  in  18 2 7   als  residentynaar  Banjer-massin  verplaatst  x) ,  en  
 ter Westkust  opgevolgd  door  zijn  voormaligen  adjunct,  den  heer  van  
 den  Dungen Gronovius,  die  alzoo naar  Borneo  terugkeerde.  In  de  in-  
 structie van  den  nieuwen  resident,  vastgesleld  bij  besluit  van  22  Junij  
 1 8 2 7 , werden  de  inzigten  der  hooge  regering  ten  aanzien  der  Chinezen  
 zoowel  als  eenige  plannen  tot  verdere  inkrimping  en  bezui-  
 niging  ontvouwd  2) ,  met  welke  wij  ons  thans  moeten  bekend  maken. 
 Wat  het  eerste  punt  betreft  las  men  in  deze  instructie:  »dat  het  1827.  
 »Gouvernement  aan  de  nijverheid  der Chinezen  welke  zieh  ter West-  
 »kust  van  Borneo  of wel  in  de binnenlanden gevestigd hadden,  baren  
 »vrijen  loop  wilde  la te n ,  ja  zelfs  genegen  was  die  aan  te  moedigen,  
 »zonder  zieh  op  eenige  wijze  met  de  huishoudelijke  bemoeijingen  
 »dier  Chinezen  in  te  laten,  onder  verpligting  nogtans  van  de  zijde  
 »dezer  laatsten,  om  het  Gouvernement  als  hunnen  wettigen  opper-  
 »heer  te  erkennen;”  en  »dat  de  resident  alle  pogingen  in  het  werk  
 »moest  stellen  om  met  de  Chinezen  die  op  de  hoofdplaats  woonden  
 »of  minder  onder  dadelijk  gezag  stonden,  zoo  als  die  van  Montrado  
 »en  Mandor',  onder  afschaffing  van  de  betaling  van  het  hoofdgeld, 
 »overeenkomsten  te  treffen  wegens  de  betaling  van  b.  v.  1 2   per-  
 »cent  op  de  naar  hunne  districten  vervoerd  wordende  goederen  en  
 »handeiswaren,  alsmede  wegens  het  geven  van  een  jaarlijksch  hul-  
 »debewijs  aan  he t  Gouvernement,  welk  huldebewijs  bij  minnelijke  
 »schikking  op  eenige  tails  goud  zou  kunnen  gesteld  worden.” 
 Aan  deze  voorscliriften  werd  door  den  resident  zoo  spoedig  mo-  
 gelijk  gevolg  gegeven.  De  hoofdgelden  werden  werkelijk,  na  aanzui-  
 vering  der  achterstallige,  afgeschaft,  en  tollen,  ten  bedrage  van  1 2   
 percent  boven  de  gewone  regten  op  alle  van  of  naar  de  Chinesche  
 districten  vervoerde  goederen geheven.  Bovendien  werden  aan  de  tot  
 dusverre  weerspannige  kongsies  recognitie-gelden  opgelegd,  terwijl  
 die  van  Sin-ta-kioe  bij  voortduring  10   tails  goud  als  jaarlijksche  
 contributie  voor  de  bewerking  der  mijngronden  van  Sepang  moesten  
 betalen  x).  De  pachten  bleven  zooveel  mogelijk  op  den  ouden  voet,  
 terwijl  de  prijs  der  zeepassen  voor  naar  hun  vaderland  terugkee-  
 rende  Chinezen  op  niet  minder  dan  / ’Cd  gesteld  werd  2).  Dat  door  
 deze  bepalingen  het  vertier  bijzonder  bevorderd  of  groote  dankbaar-  
 heid  bij  de  Chinezen  gewekt  zou  worden,  was  niet  te  verwachten. 
 Het  misnoegen  bleef  voortsmeulen,  de  opbrengst  der  regten  werd  
 gedurig  m in d e r,  de  smokkelarij  nam  in  omvang  en  stoutheid  aan-  
 houdend  toe.  Reeds  in  zijn  verslag  over  18 2 9   drong  de  resident  ter  
 Westkust  op  nieuw  op  krachtige  maatregelen  tot  onderwerping  der  
 Chinezen  aan  3) ,   en  wij  zullen  zien  dat  in  1832  de  toestand  zooda- 
 ')  Vgl. boven  bl.  120. 
 !)  Van Lijnden  T.  N.  I ., bl.  183. 
 3)  Van Lijnden,  t.  a.  p.;  dat  een  verslag  van  den  resident  van  1829 
 bedoeld  is,  blijkt  uit  bl.  186.