
 
        
         
		1823.  wilde  wagen  om  längs  de  Kapoeas  tot  de  woonplaatsen  der  Kajans  
 in  he t  hart  van  Borneo  door  te  dringen.  Terwijl  de  daartoe  ver-  
 eischte  praauwen  werden  u itg e ru st,  liield  hij  zieh  ook  hier  bezig  
 met  het  opnemen  van  den  mond  der  rivier  en  het  onderzoek  der  
 graftomben  op  de  vorstelijke  begraafplaats,  terwijl  eenige  schetsen  
 onder  zijne  papieren  gevonden,  bewijzen  dat  hij  ook  in  de  nabu-  
 rige  mijndistrikten  der  Chinezen  uitstapjes  deed  x). 
 1824.  Omstreeks  den  2 5 stel Januarij 1 8 2 4   was  zijne  uitrusling  gereed  en  
 begon  hij  met  eenige  gewapende  vaartuigen  de  Kapoeas  op  te  roei-  
 jen.  Zijn  voorlvarende  geest  ging  van  grootsche  ontwerpen  zwan-  
 ger,  en  waarschijnlijk  voedde  hij  reeds  toen  he t  plan  om  Borneo  
 in  zijne  geheele  breedte  te  doorkruisen.  Ongelukkig  is  van  de  
 vruchlen  van  dezen  togt  schier  niets  bewaard  gebleven,  dan  eene  
 onuitgegeven  verzameling  sch e tsen ,  op  welke  de  dag  wanneer  zij  
 vervaardigd  z ijn ,  steeds  zorgvuldig  is  aangeteekend.  Door  de  lijst  
 welke  de  heer  Blume  daarvan  heeft  gegeven,  zijn  wij  in  Staat  ge-  
 steld  den  voortgang  van  den  togt  eenigermate  te  volgen,  van  den  
 2 7 sten  Januarij  af,  toen  Müller  te  Soekoe-lanting  zijne  eerste  schets 
 ' m a ak te ,  tot  aan  de  laatste  van  den  1 3 den  April  gedagteekend.  En-  
 kele  bijzonderheden  kan  ik  daar  bijvoegen  u it  een  brief  door  Mülle 
 r ,  na  zijne  terugkomst  te  Pontianak,  den  l l ä®  Mei  aan  den  Gou-  
 verneur-Generaal  geschreven. 
 De  rivier  en  hare  ta k k e n ,  de  eilanden  door  haar  gevormd,  de  
 kleine  meiren  waarmede  zij  gemeenschap  heeft,  naauwkeurig  op-  
 nemende,  en  de  bergen  peilende  die  zieh  op  grooteren  of  kleineren  
 afstand  vertoonden,  vervolgde  Müller  langzaam  zijnen  to g t,  
 zoodat  hij  den  4 den  Februarij  Tajan  en  den  1 2 den  Sangouw  be-  
 reikte.  Hij  vestigde  inzonderheid  zijne  aandacht  op  alles  wat  
 to t  opheldering  der  geschiedenis  van  Borneo  strekken  k o n ,  b.v.  
 op  de  kramat  of  het  graf  van  een  Javaanschen  heilige-,  dat  op  
 een  der  heuvels  nabij  de  Danau  Priok  ,  een  meirtje  even  bo-  
 ven  T a ja n ,  gevonden  w o rd t,  en  inzonderheid  ook  op  de  behende  
 oudheden  van  Sangouw,  waarover  ik  reeds  elders  uitvoe-  
 riger  gesproken  heb  2).  Hij  wendde  zelfs  ijverige  pogingen  aan  om  
 den  Pangeran  Ratoe  van  Sangouw  te  bewegen,  hem  het  Nandi-beeld 
 Blume,  bl.  152,  153.  
 s)  Blume,  bl.  154—156.  Over  de  oudheden  van  Sangouw  zie  D.  I ,  
 bl.  45.  Behalve  de  daar  aangehaalde  schrijvers,  zie  ook  nog  Crawfurd ,  
 Malay  Grammar,  I ,  p.  LXXIX. 
 tegen  eene  billijke  schadeloosstelling  af  te  s ta a n ,  doch  hierin  niet  1824.  
 kunnende  slagen,  moest  hij  zieh  met  het  vervaardigen  eener  aftee-  
 kening  vergenoegen.  Het  gelukte  hem  echter  een  ander  beeid  mag-  
 tig  te  worden  en  als  geschenk  aan  den  Gouverneur-Generaal  op  te  
 z enden,  dat  vroeger  op  eene  der  grafsteden  in  de  nabijheid  van  
 Sepouw  had  gestaan.  Dit  beeid,  waarvan  ik  vrees  dat  alle  sporen  
 zullen  verdwenen  zijn  ,  was  naar  Sangouw  gekomen  ten  gevolge  
 van  eenen  oorlog  door  den  vorst  van  dat  r ijk ,  Pangeran  Pakoe  Pp;  
 met  Sepouw  gevoerd.  Deze  prins  dong  naar  de  hand  der  schoone  
 vorslin  van  Sepouw,  Dajang  Innah  geheeten,  en  wreekte  zieh  over  
 de  voorkeur  door  de  arme  Dajang  aan  eenen  prins  van  Sintang  gegeven  
 ,  door  hare  negerie  te  verwoesten  en  haar  zelve  met  het  mee-  
 rendeel  der  bevolking  gevankelijk  naar  Sangouw  te  voeren,  waar  
 hij  voor  deze  vermeerdering  der  bevolking  eene  nieuwe  kampong  
 bouwde,  op  welke  de  naam  van  Sepouw  werd  overgedragen.  Müller  
 vond  dit  beeid  in  het  bezit  van  een  80jarigen grijsaard,  die zelf den  
 togt  had  medegemaakt,  en,  schoon  het  zieh  in  den  meest  verwaar-  
 loosden  toestand  bevond,  slechls  met moeite daarvan kon scheiden 2). 
 Den  6 den  Maart  vinden  wij  Müller  te  Sintang  en  veertien  dagen  
 later  in  den  omtrek  van  Oelah  Lampong,  waar  hij,  door  den  toen-  
 maals  daar  gevestigden  stam  van  Parische  Dajaks,  het  eerst  in  de  
 gelegenheid  was  met  de  Kajans  eenige  kennis  te  maken  3).  Den  
 2 4 sten  Maart  voer  hij  de  Tawang-rivier  op  naar  de  kort  te  voren  
 door  den  heer  Hartmann  ontdekte  Danau  Melajoe  en  de  andere  
 daarmede  in  verband  staande  m e ire n ,  met  welker  naauwkeurige  
 opneming  hij  zieh  tot  den  31sten  bezig  hield.  Müller  vergelijkt  de  
 Danau  Melajoe  met  het  meir  van  Geneve  en  het  gezigt  op  de  bergen  
 van  Batang-Loepar  met  de  tooneelen  die  de  oevers  van  het  
 laatste  aanbieden.  Op  het  eilandje  door  den  heer  Hartmann  naar  
 den  Gouverneur  van  der  Capellen  genoemd,  stelde  h ij,  ter  herinne-  
 ring  der  vreedzame  vestiging  van  het  Nederlandsch  gezag  tot  in  
 deze  afgelegen  deelen  van  Borneo,  op  eene  koperen  plaat  een  op-  
 schrift  in  eenigzins  gebrekkig  L a tijn ,  dat  hem  nog  van  zijne  
 geletterde  opvoeding  was  bijgebleven  4). 
 ’)  Zie  boven,  bl.  9.  Muller  zegt:  //Pangeran  Pakoe,  vader  van  den 
 tegenwoordigen  Pangeran  Ratoe  van  Sangouw.” 
 “)  Brief  van  G.  Muller  aan  den  Gouv.-Gen.  van  11  Mei  1824  (HS.).  
 s)  Zie  boven,  bl.  358. 
 Blume,  bl.  158,  159,  Moors  Notices,  p.  6 ,  Brief  van  G.  Muller 
 SI wmgm  —  ^