
 
        
         
		1842.  vestigd  x) ,  en  toen  hij  in  Januarij  des  volgenden  jaars  de  vesti-  
 gingen  der  Chinezen  b ezocht,  vond  hij  zoowel  die  van  Sepang  als  
 van  Sin-woek  rüstig  aan  den  arbeid,  en  werd  hij  door  hen  met  de  
 grootste  voorkomendheid  en  vriendelijkheid  ontvangen  2).  Wij  zullen  
 echter  beneden  noch  nader  zien  dat  zij  ook  in  Serawak  geene  
 middelen  onbeproefd  laten  om  de  betaling  van  alle  belastingen  te  
 o n td u ik en ,  en  meermalen  door  hun  gedrag  het  ongunstig  oordeel  
 regtvaardigden,  door  de  Nederlandsche  beambten  op  Borneo  schier  
 zonder  uitzondering  over  hen  geveld. 
 Ook  wanneer  wij  het  groot  verschil  der  omstandigheden  behoor-  
 lijk  in  aanmerking  n em en ,  vormen  de  gebeurtenissen  die  in  het  
 laatst  van  1 8 4 2   en  het  begin  des  volgenden  jaars  onder  de  Chinezen  
 in  Sambas  plaats  grepen,  met  het  verhaalde  een  ongunstig  con-  
 trast.  De  Dajaks  hadden  alstoen  in  het  distrikt  Larah  een  aan-  
 vang  gemaakt  om  eene  goudmijn  te  openen.  De  Chinezen  in  den  
 omtrek  waren  niet  zoodra  hiervan  on d e rrig t,  of  zij  vielen  op  de  
 Dajaks  aan ,  verjoegen  hen  en  namen  van  den  grond  bezit.  De  
 lang-getergde  Dajaks  ontstaken  door  deze  nieuwe  beleediging  in  he-  
 vige  woede:  zij  wreekten  zieh  door  eene  woning,  waarin  zieh  een  
 aantal  Chinezen  bevond,  in  den  brand  te  steken  en  allen  neör  
 te  sabelen  die  daaruit  poogden  te  ontvlugten.  De  Chinezen  vermeen-  
 d en ,  of  gaven  althans  voor,  in  hunne  regten  verkort  te  zijn,  en  waren  
 van  oordeel  dat  zij  de  Dajaks  behoorden  te  straffen.  Zij  verza-  
 melden  talrijke  gewapende  benden,  lokten  eerst  een  veertigtal Dajaks  
 verraderlijk  in  hunne  versterking,  vermoordden  die  allen  op  een  na,  
 die  in  de  verwarring  ontkwam,  en  verwoestten  al  de  nabijliggende  
 kampongs  der  Dajaks,  terwijl  zij  hunne  woningen  in  brand  staken.  
 De  Pangeran  Djaja  Poetra  Koesoema Negara,  zoon van  Sultan Othman  
 Kamaloe’d-d in ,  wien  het  landschap  Larah  als  apanagie  toebehoorde,  
 nam  deze  schending  van  zijn  grondgebied  zeer  euvel  op.  Hij  wendde  
 zieh  tot  den  Sultan,  en  zelfs  tot  het  Europeesch  b e stu u r,  ten e in d e   
 verlof  te  ontvangen  om  z ie h ,  althans  met  eigen  middelen,  te  
 wreken,  en  de  Chinezen  te  verjagen  van  den  grond,  dien  zij  
 wederregtelijk  hadden  in  bezit  genomen.  Het  stelsel  van  onthou-  
 ding  gedoogde  dit  echter  niet.  Maar  de  Pangeran  liet  zieh  door  
 geene  weigering  afschrikken  van  zijn  voornemen  om  zieh  zelven  regt 
 ,  ')  Keppel  D.,  I ,  p.  331—334,  Mundy,  I ,  p.  322,  Brooke,  I ,  p.  293,  
 Selection  from  papers  relating  to  Borneo,  p.  14. 
 *)  Mündy,  I ,   p.  335  v. 
 te  verschaffen,  en  zond  heimelijk  aan  zij ne  Dajaks  last  om  zieh  1842.  
 tegen  de  overheersching  der  Chinezen  te   verzetten.  De  Sultan  was  
 ten  hoogste gebelgd  over  deze  miskenning  zijner  bevelen  en  beschul-  
 digde  den  Pangeran  van  verzet  tegen  het  openbaar  gezag.  Langdurige  
 geschillen  waren  daarvan  het  gevolg,  zoo  zelfs  dat  de  Pange-  1843.  
 ran  ten  slotte,  als  voor  dp  ru s t  van  Borneo  gevaarlijk,  tot  verban-  
 ning  naar  Java  voorgedragen  en  in  Mei  1 8 4 3 ,  met  den  Gouverne-  
 ments-schooner  Zeemeeuw,  als  staatsgevangene  eerst  naar  Pontianak  
 en  vervolgens  naar  Batavia  opgezonden  werd. 
 Inmiddels  was  ook  den  assistent-resident  van  den  kant  der  Chinezen  
 eene  krenking  wedervaren,  die  toonde  hoe  weinig  zij  de  
 toegevendheid  verdienden,  waarmede  zij  sinds  jaren  door  het  Gouvernement  
 waren  behandeld.  Den  2<Jen  Maart  passeerde een vaartuig,  
 bemand  met  Chinezen  van  de  kongsie  Sepang,  e n ,  ingevolge  de  
 door  den  heer  Donker  verleende  ve rgunning,  voorzien  van  eene  
 Hollandsche  vlag  met  daarin  gedrukte  Chinesche  le tte rs,  den  boom  
 te   Sambas,  zonder  op  het  geroep  der  tolbedienden  aan  te  gieren. 
 Men  besloot  n u   hen  daartoe  te  dwingen,  doch  dit  bragt  hen  in  
 zoo  hevige  woede,  dat  z i j ,  zonder  zieh  om  de  aanwezige  politie-  
 dienaren  te  bekreunen,  onder  een  vervaarlijk  geschreeuw  het  kan-  
 toor  van  den  heer  Baumgardt  binnendrongen,  en  hem ,  naar  men  
 zegt,  de  vlag  in  het  aangezigt  wierpen.  Maar  ook  zelfs  deze  grove  
 beleediging,  aan  ¡den  verlegenwoordiger  van  het  Geuvernement  en  
 onze  vlag  aangedaan,  was  de  resident  niet  bij  magte  te  straffen. 
 De  Chinezen  oordeelden  dat  zij  de  verongelijkte  partij  waren,  en  
 men  trachtte  hen  door  zachte  woorden  neder  te  zetten  en  over  te  
 halen  om  hunne  vlag  terug  te  nemen.  De  resident  rapporteerde  
 intusschen  het  voorgevallene  aan  het  Gouvernement,  maar  ontving  
 daarop  nimmer  eenig  antwoord.  Natuurlijk  dat  de  Chinezen  voort-  
 gingen  de  verordeningen  omtrent  de  haven  van  Sambas  met voeten  
 te  tred en ,  en  niet  aangierden  dan  wanneer  hun  dit  goed  dacht. 
 In   Larah  was  de  ru s t  middelerwijl  nog  geenszins  hersteld.  Toen  
 de  Dajaks  tegen  de  geweldenarij  der  kongsie  van  Larah  waren  op-  
 gestaan,  wendde  zieh  deze  tot  de  moeder-kongsie  van  Tai-kong  
 om  hulp  en  beseberming.  Deze  ¡zond  in  April  twaalf  afgevaardig-  
 den  tot  den  assistent-resident,  die  hem  op  hoogen  toontoevoegden,  
 d a t,  zoo  het  Gouvernement  hun  de  hoofden  der  Dajaks  die  zieh  
 tegen  hen  verzet  hadden,  niet  uitleverde ,  zij  dan zieh zelven wiaak  
 verschaffen,  maar  tevens  ophouden  zouden  het  hoofdgeld  te  beta