
 
        
         
		1844.  De  aldus  verhelderde  hcmel  werd  echter  weldra  met  nieuwe  wof-  
 ken  bedekt.  Broeder  Steele  werd  door  krankte  belet  aan  de  werk-  
 zaamheden  deel  te  nemen,  en  Thomsons  gade,  wier  gezondheid  reeds  
 lang  wankelend  was  geweest,  ontviel  hem  in  December.  In  weer-  
 wil  der  ernstigste  beden  kwam  nog  geene  hulp  uit  het  vaderland  
 opdagen,  en  de  broeders  konden  hunne  vrees  niet  langer  verbergen  
 dat  de  zending  op  Borneo,  door  gebrek  aan  belangstelling,  weihaast  
 zou  uitgestorven  zijn.  Zij  gevoelden  zieh  niet  langer  in  Staat  al  
 h unne  werkzaamheden  naar  bebooren  te  vervullen,  te  meer  daar  
 Thomson,  u it  besef  van  noodzakelijkheid,  ook  een  aanvang  had  
 gemaakt  met  de  vervaardiging  van  een  Engelsch-Dajaksch  woorden-  
 boek.  Zij  verblijdden  zieh  echter  in  de  berigten  van  den  vooruitgang  
 der  Duitsche  broederen  in  Poelopetak,  en  vooral  in  de  tijdingen  
 aangaande  Serawak,  waar  Radja  Brooke  eene  warme  belangstelling  
 in  den  zendelings-arbeid  aan  den  dag  legde,  en  waar  broeder  Hupe,  
 afgevaardigde  van  de  stichting  te  Halle,  die  vroeger  onder  de  Dajaks  
 te r Zuidkust  vertoefd  had,  thans  voornemens  was  zieh  te  vestigen 1). 
 1845.  In  het  volgende  jaar  werd  de  toestand  der  missie  niet  günstiger.  
 De  echtgenoot  van  Youngblood  begon  te  kwijnen  en  bij  broeder  
 Steele  openbaarden  zieh  teekenen  van  longonsteking.  Het  bestuur  
 des  Genootschaps  in  Amerika  was  diep  met  het  lot  der  broeders  op  
 Borneo  begaan,  maar  alle  pogingen  om  nieuwe  zendelingen  te bewegen  
 om  hun  te h u lp   te  komen,  bleven  vruchteloos.  Steele  bad  echter  
 h e t  geluk  van  zij ne  krankheid  te  herstellen  2).  Den  1 5 dea  Julij  
 zond  b i j ,  in  vereeniging  met  Thomson,  op  nieuw  een  uitvoerig  
 berigt  van  den  Staat  der  zending  en  van  de  vele  ontmoedigende  
 omstandigheden  die  zieh,  in  wedrwil  der  günstiger  gezindheid  van  
 de  Nederlandsche  autoriteiten,  openbaarden.  De  scholen  voor  Rajak-  
 sche  kinderen  waren  weder  schier  geheel  verloopen  ,  daar  de  broeders  
 hunne  toevlugt  niet  wilden  nemen  tot  het  eenige  middel  om 
 ’)  Missionary  Herald,  1845 ,  p.  5 5 ,  27 7 ,  279  f.,  358.  Vgl .  over  de  
 Duitsche  zendelingen  Inleiding,  bl.  x c i i   ,  x cm ,  en  over  Hupe’s  verblijf  te  
 Serawak  Mundy,  II,  p.  277,  Low,  p.  326,  Burns,  p.  142.  Brooke’s  
 belangstelling  in  de  verbreiding  des  Christendoms  onder  de  Dajaks  blijkt  
 nit  iedere  bladzijde  zijner  brieven;  doch  de  wijze  waarop  zij  geschiedde,  
 beschouwde  hij  geenszins  als  onverschillig.  De  merkwaardigste  plaats  is  
 I ,  p.  229  f.,  waar  hij  inzonderheid  het  stelsel  der  Amerikaansche  zendelingen  
 aanprijst  »who  live  quietly,  practise  medicine,  relieve  the  distres-  
 u sed,  do  not  dispute  or  argue,  and  aim  to  educate  the  children.” 
 2)  Missionary  Herald,  1846,  p.  9 ,  32. 
 ze  op  den  duur  bijecn  te  houden  —   het  geven  van  geld;  en  onder  
 de  volwassenen  waren,  in  wedrwil  der  meesle  volharding  in  onder-  
 wijs  en  prediking,  geene  teekenen  van  zedelijke  verbelering,  veel  
 minder  van  ontwaakt  geestelijk  leven  te  bespeuren.  De  schilderij  
 die  de  broeders  van  de  onverscbilligheid  der  Dajaks  ophingen,  
 was  in  de  hoogste  mate  afschrikkend.  »Zij  leven  zoozeer,”  dus  
 schreven  z ij,  »gelijk  de  beesten  die  vergaan,  en  hunne  gedachten  
 »en  gezindheden  zijn  zoo  laag  en  kruipend,  dat  het  schier  onmo-  
 »gelijk  is ,  wanneer  gij  over  onsterfelijkheid  en  eeuwigheid  spreekt,  
 »hen  te  doen  begrijpen  dat  gij  op  een  anderen  toestand  dan  den  te-  
 »genwoordigen,  op  een  ongezienen  en  onveranderlijken het oog hebt.”  
 De  stelselmalige  en  schier  voorbeeldelooze  verdrukking  waaraan  de  
 Maleijers  sedert  eeuwen  dit  arme  volk  onderworpen  hadden,  de  
 listen  en  inblazingen  waarmede  zij  alle  pogingen  tot  verbreiding  
 des  evangelies  tegenwerkten  en  wantrouwen  zaaiden  in  het  h a rt  
 der  Dajaks,  werden  door  de  broeders  als  de  voornaamste  oorzaak  
 van  de  mislukking  hunner  pogingen  voorgesteld.  De  moeijelijkhe-  
 den  die  de  nimmer  te  voren  geschreven  taal  hun  door  hare  lallooze  
 dialekten  in  den  weg  legde;  de  rarnpen  die  ziekte  en  dood  onder  
 hen  verspreid  h ad ,  zoodat  meestal  zieh  slechts  een  hunner  ter  zelf-  
 der  tijd  aan  zijne  moeijelijke  taak  had  kunnen  wijden;  de  verden-  
 kingen  waaraan  zij  van  den  kant  van  een  in  den  poel  der  ergste  
 onreinheid  verzonken  volk  bij  schier  iedere  schrede  waren  blootge-  
 steld,  nu  beiden  van  het  voor  den  zendeling  zoo  noodzakelijke  hei-  
 ligdom  des  huisgezins  verstoken  waren,  moesten  als  bijkomende  re-  
 denen  worden  aangemerkt.  Maar  in  weerwil  der  duisternis  die  hen  
 omringde,  lieten  de  broeders  nog  den  moed  niet  zakken;  op God  ver-  
 trouwend,  deden  zij  op  nieuw  een  beroep  op  de  gebeden  en  op  de  
 hulp  hunner broederen  in  Amerika,  —   eene  hulp  die  alleen  het  elk  
 oogenblik  meer  dreigend  gevaar  van  een  geheel  te  niet  Ioopen  dezer  
 missie  kon  opheffen  x). 
 Dit  berigt  werd  den  4 den  October  gevolgd  door  een  afzonderlijk  
 van  broeder  Youngblood  betreffende  zijne  werkzaamheden  te Ponlia-  
 nak  en  in  de  omstreken.  De  onverschilligheid  der  Dajaks  beschouwde  
 hij  niet  als  een  afdoenden  grond voor  ontmoediging.  »Hoe onwetend,  
 »verlaagd  en  verdrukt  zij  mögen  z ijn ,”  zoo  schreef  b ij,  »zij  zijn  
 »dit  welligt  niet  in  meerdere  mate,  dan  zoovelen  in  vroeger  dagen 
 ’)  Missionary  Herald,  1846,  p.  95—100,  Foreign Missions,  p.  28  33.