
 
        
         
		1819.  Terwijl  men  zieh  hiervan  gouden  bergen  beloofde,  bedacht  men  
 niet  dat  het  strenge  monopolie  den  handel  met  Java,  of  den  zooge-  
 naamden overwalschen handel,  die in  ruil voor het  stofgoud, de  tripang  
 en  de  vogelnestjcs  van  Borneo,  steeds  hoofdzakelijk  zout  en  rijst  
 had  aangevoerd,  zou  benadeelen,  en  hoezeer  de  hooge  prijs  het  
 debiet  bij  eene  zoo  arme  bevolking  als  die  van  Borneo  drukken,  
 en  daarentegen  den  sluikhandel,  die  wegens  de  talnjke  kreken  en  
 rm e ren   op  de  Westkust  onmogelijk  te  weren  w a s,  aanmoedigen  
 zou.  Inderdaad  waren  de  günstige  uitkomsten  waarvan  men  ge-  
 droomd  had  ,  niet  verwezenhjkt,  en  de  heer  Roesler  toonde  in  zijn  
 rapport  door  klare  berekeningen  d a t,  wanneer  de  kosten  van  transport  
 en  administratie  behoorlijk  werden  in  aanmerking  genomen,  
 de  winsten  op  dit  monopolie  niet  siechts  geringer  dan  men  gemeend  
 h ad ,  maar  zelfs  naauwelijks  noemenswaardig  waren  11  Wij  zullen  
 later  zien  dat  ook  deze  opmerkingen  in  vervolg  van  tijd  bare  
 vrucht  droegen. 
 Doch  behalve  dat  de  rapporten  van  den  beer  Roesler  over  enkele  
 punten  eenig  meerder  licht  hadden  doen  opgaan  en  de  Chinezen  
 door  zijne  aanwezigheid  ter  Westkust  tijdelijk  eenigzins  waren  in  
 toom  gehouden,  was  de  uitkomst  dezerzending  hoogst  onbeduidend  
 te  noemen.  De  veranderingen  .door  hem  in  de  bestaande  inrigtin-  
 gen gemaakt,  waren  van  te  weinig  beteekenis  001  er  eenig  duurzaam  
 voordeel  van  te  verwachten,  de  controle  over  de  Chinezen  was  in  
 den  grond  even  gebrekkig  gebleven,  en  Borneo’s  uitgestrekte  binnenlanden  
 bleven  nog  steeds  in  hetzelfde  duister  g e h u ld ,  waarin  
 de  vroegere  Com missarissen  die  gelaten  hadden.  Men  kan  dus  niet  
 dat  de  toestand  der  Westkust  eenige  wezenlyke  verbetering  
 had  ondergaan  ,  toen  de  Commissaris,  den  Uden  November  1 8 1 9 ,  
 met  Z.  M.  korvet  Anna  Paulowna,  gekommandeerd  door  den  kapi-  
 tein-luitenant  Verveer,  op  Java  terugkeerde  2). 
 ’)  Muntinghe,  bl.  192;  vgl.  bl.  197. 
 5)  MiJer  1819,  W.  520,  Tobias,  bl.  63,  van  Lijnden  T.  N.  I.,  bl.  175. 
 VIERDE  HOOFDSTUK. 
 Gisting  onder  de  Boeginezen  te  Pontianak.  sdj  Een  fort  in  der  haast  opge-  
 worpen. —  Een  aanval  der  Chinezen  op  het  fort  afgeslagen.  Pontianak  voort-  
 dnrend  door  de  Chinezen  bedreigd.  —  Nieuwe  vijandelijkheden  te  Tajan.  —  
 Stoutheid  der  zeeroovers.  —  Geschillen  van  den  Sultan  van  Sambas  met  dien  
 van  Broenei.  —  Onderlinge  twisten  der  Chinezen  van  Montrado.  —  Ellendige  
 toestand  van  Sambas.  —  Reden  waarom  Borneo  tijdelijk  door  de  hooge  regering  
 werd  verwaarloosd.  —  Aankomst  eener  kleine  versterking.  —  Een  fort  te  Sambas  
 opgebouwd.  —  Onderzoek  door  het  Gouvernement  ingesteld  omtrent  den  
 Staat  en  de  halpmiddelen  van  Borneo’s  Westkust.  —  Memorie  van  den  beer  
 Muntinghe.  —  Zijne  denkbeeiden  over  de  middelen  tot  bevestiging  van  ons  
 gezag  en  vermeerdering  onzer  inkomsten  op  Borneo. 
 Hoe  weinig  wezenlijk  nu t  door  de  zending  van  den  Commissaris  1819.  
 Roesler  op  Borneo’s  Westkust  gesticht  was,  bleek  nog  voor  het  
 einde  des  ja a rs,  toen  Pontianak  b e t  tooneel  werd  van  nieuwe  on-  
 geregeldheden.  In  het  begin  van  December  heerschte  aldaar  eene  
 bedenkelijke  gisting  onder  de  Boeginezen,  die  waarschijnlijk  met  
 hunne  ontevredenheid  over  de  regeling  der  troonsopvolging  zamen-  
 hing  x).  Men  vreesde  dat  zij  onze  troepen  overvallen  zouden  ,  en  
 daar  de  bezetting  tot  naauwelijks  50  man,  allen  Ambonezen,  was  
 versmolten,  die  bovendien  wegens  schaarschte  van  geld  siecht  betaald  
 en  van  behoorlijke  huisvesting  en  retranchementen  verstoken  waren,  
 was  het  gevaar  dat  daardoor  hët  geheele  établissement  dre ig d e ,  
 niet  te  miskennen.  De  groote  waakzaamheid  der  onzen  verijdelde  
 echter  de  plannen  der  Boeginezen  2) ,   en  kapitein  Zimmerman,  
 die  met  den  lofwaardigsten  ijver  de  troepen  onder  de  moeijelijk-  
 ste  omstandigheden  had  weten  bijeen  te  houden  en  moed  in  te  
 boezemen  ,  ontwierp  nu  het  plan  tot  een  kampement  van  Vierkante  
 gedaante  met  eene  gepalissadeerde  grächt,  en  bastions  met  
 breed  banket  aan  de  Oost-  en  Westzijde,  ’tw e lk   althans  eenige 
 *)  Zie  boven,  bl.  71.  
 s)  Verwikk.,  bl.  297.