
 
        
         
		1824.  prikkende,  ving  hij  het  uitstroomende  bloed  daarin  op  tot  de  beker  
 bijna  gevuld  was.  Daarop  nain  hij  een  tweeden  beker  en  verrigtte  
 ook  aan  Dalton  dezelfde  opera tie.  Nu  werden  de  bekers  omhoog  
 geheven  en  alzoo  aan  het  volk  ve rtoond,  dat  ze  met  luid  gejuich  
 begroette,  waarop  de  priester  Seldji’s  bloed  aan  Dalton  en  Daltons  
 bloed  aan  Seldji  te  drinken  gaf.  Dit  werd  op  een  gegeven  teeken  
 en  onder  oorverdoovende  kreten  van  den  kant  der  omstanders  in-  
 gezwolgen.  Nogmaals  werd  daarop  een  der  bekers  half  met  bloed  
 van  Dalton  en  half  met  bloed  van  Seldji  gevuld,  en  nadat  het  met  
 een  bamboe  was  omgeroerd,  aan  ieder  voor  de  helft  te  ledigen  
 gegeven,  waarbij  het  gejuich  der  toeschouwers  verdubbelde.  Zoo  
 werden  de  Radja  en  de  vreemdeling  broeders;  maar  de  walgelijke  
 plegtigheid,  die  het  inlandsche  opperhoofd  geen  den  minsten  tegen-  
 zin  inboezemde,  kwam  den  Engelschman  op  eene  ongesteldheid  
 van  twee  dagen  te  staan.  Zij  werd  gevolgd  door  een  feest  dat  
 drie  dagen  en  drie  nachten  duurde,  waarbij  zij  om  hunne  berookte  
 doodskoppen  dansten  en  zieh  met  toewak  dronken  maakten  1). 
 Door  een  soortgelijke,  ofschoon  eenigzins  verschillende  plegtigheid  
 werd  de  heer  Burns  in  1848  de  broeder  van  Lasa  Koelan,  het  
 opperhoofd  van  een  stam  van  fiajans  aan  de  Belaga,  een  tak  der  
 Redjang-rivier.  Twee  dagen  te  voren  begonnen  de  toebereidselen  
 in  de  woning  van  het  opperhoofd  met  de  tentoonspreiding  van  al  
 zijne  wapenen  en  schatten.  Ten  bestemden  dage  verzamelde  zieh  
 een  aantal  naburige  opperhoofden,  die  lange  redevoeringen  hielden  
 tot  verheffing  hunner  eigene  magt  en  van  al  de  wonderen  die  zij  
 van  de  blanken  vernomen  hadden,  terwijl  zij  hunne  groote  vreugde  
 uitdrukten  dat  zij  eindelijk  door  iemand  hunner  bezocht  waren.  
 Nu  werd  door  vrouwelijke  handen  een  varken  geslagt,  en  uit  drie  
 v a te n ,  gevuld  met  arak  van  verschillende  so o rten ,  uit  r i j s t ,  sui-  
 ker-riet  en  u it  de  vrucht  tampowe  getrokken  ,  werd  rijkelijk  in  
 bamboezen  bekers  aan  de  omstanders  toegereikt,  ofschoon  de  vrou-  
 wen  zieh  onthielden.  Nu  nam  het  opperhoofd  een  bamboe  met  
 arak  en  begaf  zieh  met  Burns  naar  de  buitengaanderij,  en  terwijl  
 zij  zieh  beiden  met  het  gelaat  naar  de  rivier  keerden,  kondigde  
 hij  zijn  voornemen  aan  om  de  vriend  of  broeder  van  den  blanken  
 man  te  worden.  Een  der  hoofden  gaf  daarop  aan Burns  een  scherp  
 gepunt  stukje  bamboe,  waarmede  hij  eene  kleine  snede  maakte  in 
 Lasa  Koelans  a rm ;  het  uitvloeijend  bloed  werd  op  een  boomblad op-  1824.  
 gevangen.  Toen  onderging  Burns  dezelfde  operatie  van den  kant van  
 het  Kajansch  opperhoofd,  en  beider  bloed  werd  op het  blad dooreen  
 gemengd,  met  wat  tabak  gekneed  en  tot  een  groote cigaar gevormd,  
 waaraan  zij  nu  beiden  bij  afwisseling  rookten  tot  zij  geheel  verteerd  
 was.  De  Kajan  hield,  onder  aanroeping  van  den  god  Tanangan,  de  
 heraelligchamen,  de  bergen,  bosschen  en  stroomen,  als  getuigen  
 zijner  opregtheid,  eene lange re d e ,  gedurende welke  hij  driemaal  arak  
 plengde  in  de  rigting  van  de  rivier.  Nadat  Burns  zijne  toespraak  
 beantwoord  h a d ,  lieten  de  aanwezige  hoofden  een  lang  en  luid  gejuich  
 h o o ren ,  waarop  men  zieh  weder  naar  binnen  begaf.  De  beker  
 ging  nu  nog  vrolijker  ro n d ,  koorzangen  werden  aangeheven,  
 en  de  wilde  krijgsdansen  der  mannen  en  langzame,  afgemeten,  
 doch  niet  onbevallige  dansen  der  vrouwen  wisselden  elkander  af  tot  
 laat  in  den  nacht  1).  Geheel  op  dezelfde  wijze  werd  in  18S1  de  
 bevelhebber  der  Britsche  stoomboot  Pluto  de  vriend  en  broeder  van  
 Singoeding,  een  hoofd  der  Kajans  aan  de  Barram-rivier.  Deze  plegtigheid  
 heet  bij  dit  volk  b e r b i a n g ^ ,   en  daar  wij  z e ,  ofschoon  
 met  eenig  verschil,  bij  de  meest  van  elkander  verwijderde  stammen  
 aantreffen,  mögen  wij  ze  zeker  als  een  algemeen  gebruik  bij  de  
 Kajans  beschouwen.  Als  een  bewijs  lioe  de  Engelschen  zieh  be-  
 ijveren  om  zieh  u it  de  inlandsche  hoofden  vrienden  te  m ak en ,  
 verdient  het  zeker  opmerking  dat  ju is t  al  de  Britsche  reizigers  
 van  wie  wij  weten  dat  zij  met  de  Kajans  in  nadere  aanraking  kwa-  
 men,  zieh  deze  niet  zeer  smakelijke  plegtigheid  hebben  laten  wel-  
 gevallen.  Is  het  bloot  toevallig  dat  mij  onder  de  Nederlandsche  
 reizigers  op  Borneo  geen  enkel  zoodanig  voorbeeld  is  voorgekomen ? ^   
 Van  de  onderscheiding  der  Kajans  in  drie  stan d en ,  die  der  
 wapensmeden,  der  landbouwers  en  der  krijgers jjj  welke  Dalton  
 in  het  Koeteische  opmerkte,  vind  ik  bij  andere  schrijvers  geen  
 spoor,  en  natuurlijk  dus  ook  evenmin  van  de  verbazende  voor-  
 re g te n ,  die  z i j ,  volgens  denzelfden  s ch rijv e r,  aan  den  stand  
 der  krijgslieden  toekennen.  Ieder  k rijg sm an ,  zegt  hij  ,  kan  zieh  
 ongestraft  alle  vrijheden  met  de  vrouw  van  een  man  van  minderen  
 stand  veroorloven,  en  een  man  die  2 0   koppen  gesneld  h e e f t,  
 kan  even  zoo  handelen  ten  aanzien  van  een  die  er  slechts  tien 
 Burns,  p.  146,  147. 
 The  Baram-river,  p.  684. 
 . -VI—t / s   I^t’ ft  (V.  ^  f   ■--