
 
        
         
		1824.  het  algemeen  schijnt  de  mythologie  der  Kajans  zeer  verward  en  
 veel  daarvan  in  vergetelheid  geraakt  te  zijn  1). 
 Dat  deze  stammen  aan  een  leven  na  dit  leven  gelooven,  is  reeds  
 u it  hunne  behandeling  der  lijken  blijkbaar;  doch  de  voorstellingen  
 die  zij  zieh  daarbij  vormen,  z ijn ,  ,te  oordeelen  naar  het  weinige  
 dat  ons  daarvan  is  bekend  geworden,  zeer  onzamenhangend  en  
 tegenstrijdig.  Zij  hebben  een  hemel  waarnaar  zij  met  sampans  
 overvaren,  en  die  in  verschillende  afdeelingen  gesplitst  is ,  b.  v.  
 voor  personen  die  aan  ziekten  gestorven  z ijn ,  voor  verdronkenen,  
 voor  vrouwen  in  het  braambed  overleden,  voor  zonder  nakomeling-  
 schap  gestorvenen.  Zij  beweren  dat  vrouwen  die  vöör  hare  echt-  
 genooten  sterven,  in  de  andere  wereld  nieuwe  huwelijken  s lu iten ,  
 doch  deze  plaatsvervangers  weder  verstooten,  wanneer  zieh  hare  
 mannen  na  hun  overlijden  weder  met  haar  op  dezelfde  plaats  
 bevinden.  Zij  verbinden,  naar  het  s c h ijn t,  met  hunne  voorstellingen  
 aangaande  het  toekomend  leven  ook  eenig  denkbeeid  van  
 vergelding,  en  hebben,  nevens  een  hemel  voor  de  goeden,  ook  eene  
 liel  voor  de  boozen;  maar  naar  sommige  berigten  zou  het  schijnen  
 alsof  de  hoogste  hemelvreugde  ten  deel  viel  aan  hen  die  op  aarde  de  
 meeste  koppen  gesneld  hadden,  terwijl  rampzaligheid  het  deel  zou  
 zijn  van  hunne ongelukkige slagtoffers.  Dit  laatste  dunkt mij  echter  al  
 te   onwaarscbijnlijk,  om  zonder  nadere  bevestiging geloof te vinden 2). 
 1k  keer  na  deze  lange  uitweiding  tot  he t  verhaal  der  togten  van  
 den  beer  Müller  terug.  Wij  kennen  de  oorzaken  niet  die  hem  
 noopten  op  den  1 3 den  April  de  verdere  opvaart  der  Kapoeas  te  
 staken.  Waarschijnlijk  geschiedde  het  alleen  omdat  hij  het  on-  
 toereikende of  ongeschikte  zijner  hulpmiddelen  beseite,  bij  de  moei-  
 jelijkheden  en  gevaren  die  hem  bij  de  voortzetting  van  den  togt  
 te   wachten  stonden,  en  keerde  hij  alleen  naar  Pontianak  terug  
 om  meerdere  hulp  en  levensmiddelen  te  erlangen  of  zieh  te  
 voorzien  van  vaartuigen,  beter  geschikt  om  de  rivier  te  bevaren,  
 die  boven  Boenoet  ondiep  wordt  en  met  vele  rotsbanken  bezet  is  3).  
 Blijkens  zijn  schrijven  van  Pontianak  aan  den Gouverneur-Generaal,  
 wanhoopte hij  toen  nog geenszins aan de  volvoering  van  zijn  plan  om,  
 op  een  tweeden  togt,  met  een  der  hoofdstammen  van  de  Kajans  in 
 *)  Bums,  p.  149,  the  Barram-river,  p.  681,  von  Kessel,  bl.  199,  
 Weddik  K.,  bl.  136,  145. 
 5)  The  Barram-river,  p.  681,  Weddik K.,  bl.  125,  von Kessel,  bl.  199. 
 3)  Blume,  bl.  161. 
 betrekking  te  komen  en  dwars  door  de  binnenlanden Banjer-massin  1824.  
 te  bereiken  1).  En  inderdaad  waren  hem  weinige  dagen  genoeg  
 om  de  toebereidselen  tot  eene  tweede  opvaart  der  Kapoeas  te  treffen. 
   Den  24 3ten  Mei  vinden  wij  hem  reeds  weder  boven  Poelo  
 Djamboe  en  terwijl  hij  zijne  onderzoekingen  en verkenningen voort-  
 zette  en  kompleteerde,  was  hij  den  1 8 den  Junij  tot  Djongkong  ge-  
 naderd.  Maar  van  nu  af  begonnen  de  moeijelijkheden  weder  dage-  
 lijks  toe  te  n em e n ,  veroorzaakt  deels  door  den  Sterken  stroom  eu  
 de  klippen  en  ondiepten  in  de  r iv ie r ,  deels  door  den  onwil  zijner  
 inlandsche  togtgenooten,  die  zieh  in  deze  woeste,  door  de  gevreesde  
 Kajans  en  de  zwervende  stammen  der  Poenans  bewoonde  streken  
 niet  durfden  wagen,  zoodat  hij  ieder  oogenblik  vreezen  moest  door  
 hen  te  worden  verlaten.  In  weerwil  dezer  bezwaren  zette  Müller  
 zijnen  togt  voort  tot  den  l sten  Julij  ,  toen  hij  Soengei  Atong,  op  
 omstreeks  113°  1 3 ’  0.  L.  van  Grèenwich,  bereikte.  Doch  hier  
 maakte  eene  menigte  rotsen  het  opvaren  volstrekt  onmogelijk,  zoodat  
 hij  z ie h ,  zeer  zijns  o ndanks,  genoodzaakt  zag  andermaal  zijn  
 voornemen  op  te  geven.  Den  volgenden  dag  reeds  aanvaardde  bij  
 de  terugreis,  en  reeds  den  1 3 den  was  hij  tot  Meliouw  afgezakt, van-  
 waar  hij  weldra  naar  Pontianak  terugkeerde  2). 
 Ontmoedigd  door  zijne  herhaalde  teleurstellingen,  verliet  Müller  
 in  het  midden  van  Augustus  1 8 2 4   Borneo’s  W e stk u st,  om  ze  
 nimmer  weder  te  zien.  Hij  scheepte  zieh  te  Mampawa  in  naar  
 Rio uw ,  en  kwam  vandaar  in  September  te  Batavia.  Zijne  anders  
 vaste  gezondheid  had  door  de  uitgestane  vermoeijenissen  en  ontbe-  
 ringen  veel  geleden,  hetgeen  hem  echter  niet  weêrhield  van  zieh  
 met  grooten  ijver  aan  de  bewerking  der  verzamelde  bouwstoffen  te  
 wijden.  Den  raad  zijner  vrienden,  om  toch  ru st  en  uitspanning  te  
 n em en ,  sloeg  hij  in  den  wind  ,  en  ofschoon  h i j ,  op  uitnoodiging  
 van  den  Gouverneur-Generaal  van  der  Capellen,  die  hem  bijzonder  
 hoogschatte,  eenigen  tijd  in  de  gezonde  lucht  van  Buitenzorg  ging  
 doorbrengen,  was  zÿu  geest  te  zeer  uitsluitend  met  zijnen  arbeid 
 *)  Brief  van  Müller  aan  den  Gouv.-Gen.  van  11  Mei  1824  (HS.). 
 s)  Blume,  bl.  161,  162,'  Groll  op  van  Lijnden  N.  T.,  bl.  538.  Op  
 de  verschillende  togten  tot  dusverre  in  dit  hoofdstuk  vermeld,  lieeft Müller  
 zijne  opnemingen  in  kaart  gebragt.  Zijne  nasporingen  zijn  niet  geheel  voor  
 de  wetenschap  verloren  gegaan,  want  zijne  kaarten  waren,  wat  Borneo  
 betreft,  het  voornaamste  hulpmiddel,  waarvan  zieh  de  heer  von  Derfelden  
 van  Hinderstein  bij  de  zamenstelling  zijner  kaart  van  Neêrl.  Ind.  heeft  be-  
 diend.  Zie  zÿn  Mémoire  Analytique,  p.  90,  91.