
 
        
         
		1822.  dewerking  des  gezagvoerders  die  u it  naam  van  den  Sultan  van  
 Broenei  en  onder  den  titel  van  Petinggi,  het  gezag  aan  den  mond  
 der  Redjang-rivier,  welke  den  loegang  tot  het  land  der  Kajans  ver-  
 leent,  in  lianden  had.  Wij  zullen  later  zien  tot  welke  handelingen  
 dit  een  en  ander  lijdens  de  tweede  zending  van  den  heer  Tobias  
 aanleiding  gaf  1). 
 Vergezeld  van  eene  lij(wacht  van  1 5   man  onder  bevel  van  den  
 tweeden  luitenant  von  Horn,  bereikte  de  Commissaris  den  2 5 sten  Ja-  
 nuarij  Pontianak  2).  Aan  den  Sultan  en  Sjerief  Aboe-Bekr  stelde  
 hij  uit  naam  van  het  Gouvernement  eenige  geschenken  ter  h an d ,  
 voor  eerstgenoemden  in  een  gouden  repetitie-horloge,  en  verder  uit  
 athlas  (eene  soort  van  sa tijn ),  chitzen,  rood  gebloemd  fluweel,  
 groen  laken,  spreijen,  goud-  en  zilver-koord,  goud-  en  zilver-passe-  
 m e n t,  goud-  en  zilver-gaas  en  goud-draad,  voor  den  tweeden  uit  
 eene  geringere  hoeveelheid  van  deze  of dergelijke  stoffen  bestaande3).  
 Bij  deze  gelegenheid  had  de  Commissaris  tevens  een  geschil  te  ver-  
 effenen,  hetwelk  met  den  Sultan  over  de  regeling  der  troonsopvol-  
 ging  ontstaan  was.  Deze  vorst  had  een  eenigen  zoon,  Sjerief  Ha-  
 med  genaamd,  die  met  eene  dochler  van  Sultan  Kasim  gehuwd  
 w as,  en  die  den  Commissaris  goedhartig  van  inborst,  maar  zeer  
 beperkt  van  verstand  toescheen.  De  Sultan  wenschte  dezen  prins  
 zonder  lusschenkomst  van  het  Gouvernement  tot  Pangeran  Ratoe  
 of  erfprins  te  benoemen,  gelijk  hij  dat  verlangen  ook  reeds  aan  
 den  Gouv.-Gen.  had  te  kennen  gegeven.  De  heer  Tobias  schreef  
 dit  aan  kwade  raadgevingen  toe;  hij  wees  den  vorst  op  art.  27 van  
 het  met  hem  gesloten  contract,  hetwelk  de  benoeming  van  den  
 troonsopvolger  uitdrukkelijk  aan  de  goedkeuring  van  het  Gouvernement  
 onderwierp,  en  bragt  hem  tot  volledige  erkentenis  zijner  ver-  
 keerde  handelwijze.  Omtrent  de  zaak  zelve  werd niets  b e s lis t,  maar  
 de  heer  Tobias  meende  bij  voorkeur  een  der  zonen  van  Sultan  Kasim  
 ,  het  meest  Sjerief  Aboe-Bekr,  als  troonsopvolger  aan  het  Gouvernement  
 te  moeten  aanhevelen  4). 
 Voor  he t  overige  waren  ook  te  Pontianak  de  beschikkingen  en  
 besluiten  van  den  Commissaris  van  zeer  gering  belang;  een  afgezant  
 der  Chinezen  van  Mandor,  de  eerste  die  zieh  na  de  gebeurtenissen 
 *)  Tobias  HS.,  bl.  12,  13,  84, 9 5 ., Blume,  bl.  115. 
 s)  Verwikk.,  bl.  300,  Off. Stukk.  HS.,  bl.  1,  5. 
 a)  Off.  Stukk.  HS.,  bl.  4. 
 *)  Tobias  HS.,  bl.  57. 
 van  18 1 9   bij  het  Nederlandsch  gezag  had  aangemeld,  werd  door  1822.  
 hem  afgewezen,  als  niet  van  de  noodige  bescheiden  tot  het  aanknoo-  
 pen  van  onderhandelingen  voorzien  *).  Zijne  overige  maatregelen waren  
 tot  eenige  bepalingen  betreffende het  personeel  en  materieel onzer  
 nederzetting  b ep e rk t2).  Maar  des  te  grooter  zorg  werd  door  henl  ge-  
 wijd  aan  het  naauwkeurig  onderzoek  veler  aangelegenheden,  welker  
 regeling  door  de  tegenwoordige  zending  moest  worden  voorbereid. 
 Eene  eerste  plaats  bekleedde  daaronder  de  verbetering  van  het  
 bestaande  contract  met  Pontianak.  De  werking  dier  overeenkomst  
 had,  naar  het  oordeel  van  den  heer  Tobias,  niet  aan  de  verwachting  
 beantwoord  en  hare  gebreken  in  h e t  licht  gesteld.  Hij  Beschouwde  
 het  als  een  misslag  dat  daarin  n i e t ,  even  als  in  het  contract  van  
 1 7 7 9 ,  de  volledige  erkenning  der  opperheerschappij  van  het  Gouvernement  
 op  den  voorgrond  was  gesteld.  De  gezamenlijke  oefening  
 der  souvereiniteit  door  den  Sultan  en  het  Gouvernement,  in  art.  6  
 bepaald,  had  geen  doel  getroffen  en  was  in  vele  opzigten  bloot  no-  
 minaal  gebleven,  zooals  van  den  meer  regtstreekschen  invloed  des  
 Sultans  op  de  inlandsche  bevolking  en  zijne  naauwkeuriger  be-  
 kendheid  met  de  bulpmiddelcn  des  rijks  was  te  verwachten  geweest. 
 Dien  ten  gevolge  had  men  onder  andere  niet  kunnen  beletten  
 dat  de  heffing  van  tollen  in  de  binnenlanden,  ja   zelfs  beneden  
 Pontianak,  ofschoon  in  lijnregten  strijd  met  art.  8  van  het  contract,  
 was  gehandhaafd,  —   te  minder  daar  de  plaatsen,  waar  zij  gehe-  
 ven  werden,  tevens  dienden  als  wachtplaatsen  tegen  den  sluikhan-  
 del  in  zout.  De  met  die  gezamenlijke  oefening  der  souvereiniteit  
 verbonden  deeling  der  inkomsten  had  evenmin  goede  vruchten  
 gedragen.  De  Sultan  had  die  bepaling  ontdoken,  niet  slechts  ten  
 aanzien  der  tollen  ,  van  welker  opbrengst  hij  niets  had  afgegeven,  
 dewijl  zij  aan  eenige  zijner  verwanten  als  middelen  van  bestaan  
 waren  toegewezen,  maar  ook  ten  aanzien  eener  belasting  in  p ad i,  
 door  hem  te  Panoraman  en  in  de  omstreken  geheven,  die  hij  was  
 voortgegaan  voor  eigene  rekening  te  in n en ,  totdat  de  Chinezen  
 zelven  de  betaling  geweigerd  hadden.  Maar  ook  reeds  daarom  achtte  
 de Commissaris  deze  deeling  der  inkomsten  verwerpelijk,  dewijl  zij  
 het  Gouvernement  de  handen  bond  ten  opzigte  van  alle  maatregelen  
 ,  die  tot  verbetering  of  vermeerdering  der  opbrengsten  konden  
 leiden.  Hij  meende  dus  dat  de  uitsluitende  Jieffing  der  inkomsten