
 
        
         
		Wanneer  men  zulke  getuigenissen  leest,  rijs t  de  vraag  op  of  de  
 Dajaks  der  W e stk u st,  die  toch  ten  deele  zeer  naauw  met  die  van  
 Serawak  verwant  z ijn ,  niet  enkel  daarom  zieh  minder  dankbaar  
 betoonen,  omdat  zij  geene  weldaden  ontvangen  hebben.  Het  Ne-  
 derlandsch  gezag  heeft,  na  eene  kortstondige  en  zwakke  poging  
 om  hen  u it  hunne  eilende  op  te  heffen,  de  hand  weder  van  hen  
 afgetrokken  en  hen  ter  prooi  gelaten  aan  hunne  verdrukkers;  het  
 heeft  de  Maleische  tirannij  toegelaten  in  een  gebied,  waarin  het  op  
 soevereine  regten  aanspraak  maakt,  en  zieh  d u s ,  al  is  het  dan  ook  
 slechts  door  zwakheid  en  oogluiking,  medepligtig  gemaakt  aan  de  
 verdrukking.  In  de  oogen  der  Dajaks  is  het  Nederlandsch  bestuur  
 van  het  Maleische  niet  gescheiden,  en  wanneer  de  zendelingen  op  
 de  Westkust  zooveel  miskenning  hunner  bedoelingen  vonden,  mag  
 dit  welligt  geweten  worden  aan  de  betrekkingen  die  zij  noodzakelijk  
 moesten  onderhouden  met  de  Nederlandsche  ambtenaren,  wier  gezag  
 de  Dajaks  vereenzelvigen  met  het  ju k   dat  hen  met  toenemende  
 zwaarte  dru k t  1). 
 De  lof  van  matigheid  sebijnt  aan  de  Dajaks  niet  te  mögen  ont-  
 houden  worden,  al  is  deze  deugd  wegens  hunne  armoede  veeltijds  
 eene  gedwongene.  Toen  in  1 8 4 7   en  1848  Gouvernements-stoom-  
 booten  de  Kapoeas  bevoeren,  bleek  het  onzen  officieren  dat  de  Dajaks  
 van  den  Hollandschen  jenever geenszins  afkeerig  waren,  en  dat  
 zelfs  de  vrouwen  en  m eisje s,  die  bij  dit  volk  aan  alle  bijeenkom-  
 sten  en  vermaken  deel  nemen,  den  beker  zoo  min  als  de  mannen  
 van  zieh  weerden  2).  Maar  dronkaards  zijn  onder  hen  op  de  
 Westkust  niet  bekend;  en  ofschoon  allen  zonder  onderscheid  her-  
 bergzaam  en  gastvrij  zijn  en  den  vreemdeling,  zoo  lang  hij  bij  
 hen  blijilt,  van  al  het  noodige  voorzien,  zij  zijn  in  het  dage-  
 lijksch  leven  doorgaans  en  van  nature  spaarzaam.  Doch  hunne 
 J)  //But  perhaps  the  most  artful  device  of  these  adepts  in  cunning  (the  
 // Malays)  is  to  be  found  in  their  representations  of Dutch  authority.  This  
 //is  made  the  scape-goat  of  their  own  most  odious  exactions.  We,  as  a  
 u matter  of  course,  are  directly  associated  with  the  Dutch  in  the minds  of  
 // the  Dyaks,  and  the  illusion  is  favoured  not  a  little  by  our  necessary  
 // intercourse  with  them,  especially  with  the  officers  of  government.  Thus  
 // their  favours  and  their  frowns  are  made  to  operate  about  equally  against  
 »us.  If  they  favour  us,  we  are  in  league  with  them;  if   they  scowl  at  
 a u s,  we  may  be  the  occasion  of  their  hurling  vengeance  upon  all  who  
 // have  any  connection  with  us.”  Foreign  Missions,  etc.,  p.  32. 
 *)  Van  Ljjnden  N.  T . ,  bl.  593,  van  Hoevell  R .,  bl.  189. 
 feesten,  waarop  zij  zeer  verzot  z ijn ,  maken  hierop  eene  treurige  
 uitzondering x).  Even  gruwelijk  als  veelal  de  aanleiding  is  —   het  
 te  huis  brengen  van  een  gesnelden  kop  — ,  even  afgrijsselijk  zijn  
 de  razende  bacchanalien,  waarop  deze  feesten  uitloopen,  en  waarbij  
 de  met  toeak  gevulde  beker  aanhoudend  rondgaat. 
 Gelijk  bij  deze  gelegenheden  de  gewone matigheid  wordt  uit  het  
 oog  verloren,  zoo  wordt  er,  zegt  men,  ook  vaak  de  eerbaarheid  met  
 voeten  getreden  2).  Is  dit  zoo —-  en  ik  d u rf het  niet  ontkennen  —   
 dan  maakt  he t  ten  minste  eene  droevige  inbreuk  op  de  algemeene  
 zeden  der  Dajaks.  De  kuischheid  hunner  vrouwen  is  het  onder-  
 werp  geweest  van  vele  en  soms  misschien  overdreven  lofspraken 3);  
 maar  zeker  is  het  d a t,  althans  op  de  Westkust,  zoowel  bij  ge-  
 huwden  als  ongehuwden,  vrij  wat  minder  losbandigheid  dan  bij  de  
 Maleijers  wordt  aangetroffen  4).  Europeanen,  d ie ,  in  de  binnenlanden  
 reizende,  uit  hoofde  van  ongesteldheid  in  Dajaksche  kampongs  
 vertoeven  moesten,  werden  soms  door  jonge  meisjes  aan  hunne  
 legersteden  bezocht  en  verpleegd,  zonder  dat  daarbij  immer  de  
 grenzen  der  welvoegelijkheid  overschreden  w e rd en ;  terwijl  zij  die  
 aan  deze  natuurlijke  goedheid  eene  verkeerde  uitlegging  gaven,  tot  
 hunne  beschaming  moesten  gewaar  worden,  hoe  deerlijk  zij  zieh  
 hadden  vergist  5).  Onder  de  Dajaks  in  het  gebied  van Banjer-inassin  
 hangt  verregaande  en  zelfs  onnatuullijke  onkuischheid  zamen  met  
 den  bijgeloovigen  eerbied,  waarmede  de  Bilians  en  Bazirs,  als  bij-  
 zondere  gunstelingen  der  goden,  beschouwd  worden  6) ;  doch  geluk-  
 kig  zijn  deze  harpyen  op  'd e   Westkust  onbekend.  Onder  de  Zee-  
 Dajaks  in  het  gebied  van  Broenei  is  de  omgang  der  ongehuwde  
 jongelieden  zeer  losbandig,  ofschoon  trouweloosheid  na  de  huwelijks-  
 verbindtenis  als  eene  zware  misdaad  wordt  aangemerkt;  en  bij  hen,  
 gelijk  bij  de  Kajans,  schijnt  het  de gewoonte  te  z ijn,  om  aan  een ge-  
 eerden  gast  eene  jonge  dochter  als  gezelschap  aan  te  bieden 7) :  maar 
 *)  Van  Lijnden  N.  T.,  bl.  597;  vgl.  Becker  P .,  bl.  431,  SchwanerB.,' 
 I ,   bl.  161. 
 5)  Ritter  A.,  bl.  426,  427,  von  Kessel,  bl.  196.  
 s)  B.  v.  Low,  p.  243,  247. 
 *)  Van  Lynden  N.  T .,  bl.  598. 
 ")  Van  Hoevell  R . ,  bl.  189. 
 e)  Schwaner  B.,  I ,  bl.  161,  163,  185,  186;  zijne  getuigenis  bevestigt  
 die  van  den  zendeling  Hupe  (bl.  142—146),  waarvan  de  waarheid  door  
 Low,  p.  326,  wordt  in  twijfel  getrokken. 
 ’)  Low,  p.  195,  196.