
 
        
         
		poepoel,  en  zelden  blijven  de  Dajaks  er  een  jaar  van  verschoond.  
 In  Tajan  bedragen  bij  zulke  gelegenheden  de  leveringen  omstreeks  
 de  waarde  van  f  1  voor  elke  lawang  *).  Eene  andere  belasting,  
 ofschoon  niet  van  de  Dajaks  zelven  gevorderd,  toont  nog  duidelij-  
 ker  hoe  deze  door  de  Maleische  vorsten  als  eene  soort  van  lijfeige-  
 nen  (serfs)  beschouwd  worden.  De  Ghinezen  die  Dajaksche  vrou-  
 wen  willen  huwen,  moeten  daarvoor,  volgens  den  heer  Gronovius,  
 in  Tajan  eene  som  van  / ’4 8 ,  in  Sangouw  van  f  6 0 ,   in  Sekadouw  
 van  f80 ,  en  in  Sintang  zelfs  van  f 200,  bij  wijzevan  losgeld,  be-  
 talen,  dewijl  alsdan  deze  vrouwen  ophouden  bet  persoonlijk  eigen-  
 dom  der  vorsten  te  zijn  2). 
 De  invloed  van  het  Gouvernement  was  tot  d u sv erre,  eenige  weinige  
 jaren  uitgezonderd,  die  schier  geene  sporen  hebben  nagelaten,  
 in  de  meeste  streken  van  Borneo’s  Wester-afdeeling  te  gering,  om  
 krachtdadige  bescherming  aan  de  Dajaks  te  verleenen.  Het  heeft  
 echter  dien  p lig t,  ook  na  de  bezuinigingen  door  den  heer  du  Bus  
 de  Ghisignies  ingevoerd,  niet  geheel  u it  het  oog  v e rloren.  en  wij  
 zullen  beneden  zien  dat  in  1833  in  Sambas  alle  belastingen  van  
 de  Dajaks  gevorderd ,  ook  de  serah  daaronder  begrepen,  door  tus-  
 schenkomst  van  den  resident  zijn  afgeschaft,  met  uitzondering  van  
 een  h assil,  die  op  f  10  ’s  jaars  voor  ieder  huisgezin  bepaald  en  
 waarvan  de  invordering  op  eene  zoo  weinig  mogelyk  drukkende  
 wijze  geregeld  is  3).  Meer  zou  ongetwijfeld  voor  deze  ongelukkige  
 bevolking  gedaan  z i jn ,  indien  onafgebroken  wäre  voortgebouwd  op  
 de  grondslagen  in  de  jaren  18 2 3— 26  gelegd.  Nadat  wij  de  Dajaks  
 in  hun  voorkomen  en  ka rakter,  hun  huisselijk  leven,  hunne  wijze  
 van  oorlog  voeren  ,  hunne  godsdienst  en  hun  bestuur  en  verhou-  
 ding  tot  de  Maleische  regenten  hebben  leeren  kennen,  zal  ik  het  
 overige  van  dit  boek  besteden  aan  het  verhaal  van  het  in  die  jaren  
 verrigte  om  met  hen  nader  bekend  te  worden,  hunnen  toestand  
 te  verbeteren  en  hen  ten  nutte  van  het  Gouvernement  te  doen  ar-  
 beiden.  Deze  feiten  splitsen  zieh  in  drie  groepen:  de  vestiging  van  
 ons  gezag  in  de  bovenlanden  aan  de  Kapoeas  door  den  heer  Hartm 
 an n ,  de  togten  tot  uitbreiding  der  kennis  van  Borneo  door  den 
 >)  Van  Lijnden  N.  T.,  b l .   632,  633;  T g l .  Ritter  A.,  b l .   423. 
 )  Gronovius,  bl.  353. 
 sj  Publicatie  van  12  Aug.  1833  in  Off.  Stukken  HS.,  bl.  141  v.  
 Art.  1  noemt  als  afgesebafte  belastingen,  behalve  de  serah,  ook  de  sam-  
 bouw  en  biris.  De  beteekenis  dezer  namen  is  mij "onbekend. 
 heer  G.  Müller,  en  de  pogingen  van  den  resident  van  Sambas,  van  
 Grave,  om  in  het  ons  afgestane  Larah  de  k ultuur  van  koffij  en  
 andere  produkten  onder  de  Däjaks  te  vestigen,  verijdeld  door  nieuwe  
 onlusten,  weihaast  onder  de  Chinezen  uitgebroken.  Uit  de  be-  
 schouwing  dezer  feiten  zal  ons  blijken  dat  onze  vernieuwde  vestiging  
 aan  de  boven-Kapoeas,  in  1 8 5 5 ,  ten  gevolge  van  in  de  
 laatste  jaren  herhaaldelijk  en  met  aandrang  gedane  voorstellen  *),  
 inderdaad  slechts  een  toestand  hersteld  heeft,  die  reeds  voor  1826  
 bestond  ,  maar  toen  door  overdreven  zucht  naar  » voordeel  en  on-  
 middellijk  voordeel,”   tot  groote  schade  der  arme  Dajaks,  ter  kwa-  
 der  ure  werd  verstoord. 
 ‘)  Zie  het  rapport  van  den  Commissaris  Prins  van  24  April  1855,  in  
 //de  Indier”  voor  1855,  n°.  54.