
 
        
         
		1819.  De  Chinezen  van  Mandor  hadden  wel  is  waar  aanvänkelijk  eene  
 andere  houding  tegenover  het  Gouvernement  aangenomen  en  den  
 Commissaris  Nahuys  met  de  meeste  welwillendheid  bejegend,  maar  
 weihaast  bleek  het  dat  de  weerspannigheid  hunner  broeders  van  
 Montrado  ook  op  hen  den  voor  onze  belangen  nadeeligsten  invloed  
 oefende.  Den  1 2 ien  Maart  schreef  de  heer  Hartmann  aan  den  
 Gommissaris  dat  de  Chinezen  van  de  betaling  van  het  hoofdgeld  
 niets  wilden  weten,  ofschoon  hij  alle  middelen  van  overreding  be-  
 zigde;  dat  echter  met  eene  militaire  magt  van  80  ä  100  man,  tegenover  
 eene  bevolking  van  1 6 000  Chinezen,  aan  het  gebruiken  van  
 geweld  niet  te  denken  viel.  »Hadden  e r ,”  dus  schreef h ij,  »geene  
 onaangenaamheden  te Montrado  plaats  gehad,  dan  zouden de Chinezen  
 in  deze  residentie  zieh  gereedelijk  aan  ’s Gouvernements  bevelen  heb-  
 ben  onderworpen;  maar  thans  willen  zij  voor  de  bewoners  van  Montrado  
 niet  onderdoen  en  stellen  zieh  gezamenlijk  met  hen  halstarrig  
 tegen  de  Nederlandsche  wetten  1).” 
 Maar  de  voortdurende  wederspannigheid  der  Chinezen  was  in   de  
 oefening  van  ons  gezag  op  Borneo’s Westkust  niet  het  eenige  zwakke  
 punt.  De  bovenlandsche  handel  bleef,  in  weerwil  van  de  uitdruk-  
 kelijke  bepalingen  der  contracten,  met  tollen  bezwaard,  die  de  ver-  
 levendiging  van  het  verkeer  in  den  weg  sto n d en ;  en  de  diep  in-  
 gewortelde  zeerooverij,  die  het  eenig  bestaanmiddel  van  een  goed  
 deel  der  bevolking  was,  en  die  zelfs  sommige  vorsten  voortdurend  
 begunstigden,  bleef,  bij  het  gemis  van  genoegzame  middelen  om  
 haar  te  fnuiken,  een  nog  erger  kanker  aan  de  welvaart  onzer  eta-  
 blissementen  2j.  De  Sultan  van  Sambas,  die  alleen  u it  vrees  voor  
 de  Chinezen,  en  waarschijnlijk  ook  voor  de  Engelschen,  de  bescher-  
 ming  van  het  Nederlandsch  Gouvernement  had  ingeroepen,  scheen  
 groot  berouw  te  hebben  over  den  gedanen  stap,  die  hem  van  de  
 voordeelen  der  zeerooverij  verstoken  en  ook  in  zijne  overige  inkom-  
 sten  beperkt  had.  Hij  gaf  zijnen  wrevel  in  aanhoudende  klagten  
 lu c h t,  en  drong  nu  eens  aan  op  een  afstand  van  de  opiumpacht  te  
 zijnen  voordeele,  dan  eens  op  den  vrijen  handel  in  dat  a rtik e l,  
 dan  weder  op  de  vergunning  om  te  zijnen  behoeve  eene  belasting  
 van  de  aankomende  en  vertrekkende  Chinezen  te  mögen  helfen.  Ja  
 het  bleek  zelfs  dat  hij  nu  met  de  Chinezen  van  Montrado  heulde , 
 *)  Brief van  Hartmann  aan  den  Commissaris,  n°.  46  (HS.).  
 s)  Tobias,  bl.  62,  Mijer  1819,  bl.  519. 
 en  dat  z i j ,  zijne  ontevredenheid  bemerkende  en  hem  te  vriend  wil-  1819.  
 lende  h o uden,  voortgingen  hem  de  gewone  contributie  van  eenige  
 oncen  stofgoud  te  betalen,  die  buiten  voorkennis  van  den  resident  
 door  hem  in  ontvang  genomen  werd  2).  Het  zoutraonopolie,  
 dat  alleen  te  Pontianak  dadelijk  had  kunnen  worden  in  werking  
 gebragt,  beantwoordde  echter  ook  daar  niet  aan  de  verwachtingen,  
 dewijl  het  bleek  dat  de  bovenlanders,  althans  in  verhouding  tot  
 hetgeen  zij  betalen  konden,  voor  het  oogenblik  genoegzaam  van  dit  
 artikel  voorzien  waren,  en  reeds  de  begrooting  van  Pontianak  voor  
 de  maand  Maart  gaf  het  vooruitzigt  op  een  tekort van ruim  /4 6 0 0  3).  
 Gerustelijk  mögen  wij  aannemen  dat  ook  op  de  overige  établisse-  
 menten  de  geldelijke  uitkomsten  niet  günstiger  waren,  wanneer  wij  
 zien  dat  de  gewezen  Commissaris,  bij  een  schrijven  van 1 Junij,  aan  
 den  Gouv.-Generaal  voorstelt,  de  kassen  van  Pontianak  en  Sambas  
 ieder  met  de  toezending  van  8 0 0 0 ,  die  van  Mampawa  met  40 0 0   
 ropijen  te  stijven  4). 
 Te  'midden  van  deze  moeijelijkheden,  en  als  om  de  som  daar-  
 van  nog  te  vermeerderen,  werd  de  Sultan  van  Pontianak,  weinige  
 dagen  nadat  de  Commissaris  de  Westkust  verlaten  h a d ,  ernstig 
 *  1  ••  ’  O 
 z ie k ,  ten  gevolge  waarvan  hij  reeds  in  den  avond  van  den  
 2 5 sten  Februarij  bezweek  5).  Mogten  wij  de  aanhoudende  klagten  
 van  den  resident  van  Sambas  ovef  het  dubbelzinnig  gedrag  van  den  
 Sultan  gelooven,  dan  zou  zijn  verlies  op  zieh  zelf  eerder  als  een  
 voordeel  hebben  kunnen  beschouwd  worden.  Verstandhouding  met  
 de  Engelschen  6) ,  misleiding  van  het  Gouvernement  ten  opzigte 
 J)  Vgl.  daarover  D.  I ,   bl.  384. 
 s)  Brief  van  Commiss.  Nahuys  aan  den  Gouv.-Gen.  van  9  Mei  1819,  
 n°.  17  (HS.),  Muntinghe,  bl.  190. 
 s)  Brief  van  Hartmann  aan  den  Comm,  van  3  Maart,  n°.  42  (HS.). 
 *)  Brief van  Comm.  Nahuys  van  1  Junij ,  n°.  33  (HS.). 
 6)  Brief  van  Hartmann  aan  den  Commissaris  Nahuys  van  10  Maart.  
 no.  45  (HS.) 
 6)  In  een  brief van  18  Maart  1819,  n°.  52,  gaf  de  heer  Hartmann  aan  
 den  Commissaris  kennis  dat  kapitein  Forsten  van  het  Engelsehe  schip. Isabella, 
   op  Poelo  Pinang  te  huis  behoorende,  andermaal  een  brief  van  den  
 heer  Raffles  aan  den  Sultan van  Pontianak  had  overgebragt,  doch  reeds  van  
 oude  dagteekening  [en  dus  -waarschijnlijk  nog  aan  den  inmiddels  overleden  
 Sultan  Kasim  gerigt].  De  gezaghebber  zond  dien  brief  aan  den  Commissaris  
 , ï  en  deze  laatste  zond  daarvan  afschrift  aan  den  Gouv.-Gen.  bij  eene  
 missive  van  17  April,  n°.  5,  er  bijvoegende :  »de  originele  Maleische  brief  
 met  de  handteekening  van  den  heer  Raffles  is  een  stuk van  te  veel  belang,  
 dan  dat  ik  het  aan  de  post  zou  durven  toevertrouwen.”  Ontrent  den  in-  
 houd  van  dien  brief  vind  ik  niets  aangeteekend.  De  Pangeran  Ratoe  Sje