
 
        
         
		1823.  en  schijnt  wel  door  den  Petinggi  ontvangen  te  zijn.  Müller  van  zijne  
 zijde  zond  eene  gewapende  sloep  met  volk  van  de  kanonneerboot  en  
 van  zijne  eigene  praauw  naar  den  wal.  Toen  deze  in  den  mond  van  
 een  der  armen  waarin  zieh  de  rivier  aan  de  uitwatering  verdeelt,  
 was  aangekomen,  kwam  eene  groote  Broeneische  praauw  regtstreeks  
 van  Redjang  op  haar  a f,  van  onderscheidene  kleinere  vaartuigen  
 vergezeld.  Het  volk  der  groote  praauw  riep  de  sloep  aan  en  on-  
 dervroeg  de  bemanning,  die  z ieh ,  u it  vrees,  voor  volk  van  den  
 Pangeran  Anom  van  Sambas  uitgaf,  doch  ten  antwoord  kreeg  dat  
 genoemde  P an g e ran ,  die  thans  te  Redjang  w a s ,  geen  zoodanige  
 sloep  bij  zieh  had  gehad,  dat  zij  niet  van  inlandsch  maaksel  was  
 en  zeker  behoorde  bij  de  vaartuigen  der  Europeanen,  die  in  het  
 gezigt  waren.  De  gezaghebber  der  Broeneische  praauw,  een  rood  
 vlaggetje  in  de  sloep  bespeurende,  gelastte  den  djoero-moedi  daar-  
 mede  te  seinen,  opdat  de  kanonneerboot  en  de  praauw  van  den  heer  
 Müller  de  rivier  moglen  opvaren,  en  toen  hij  daarop  ontwijkend  
 antwoord  kreeg,  zeide  h ij:  » lk   wil  de  vlag  der  Holländers  mede  
 ,, naar  Broenei  nemen;  zij  mögen  die  daar  zelven  komen  terughalen.”  
 Het  bevreesde  scheepsvolk  beantwoordde  deze  betuiging  en  alle  ver-  
 dere  vragen  alleen  met  de  herhaalde  verklaring  dat  zij  den  Pangeran  
 Anom  toebehoorden  en  het  roode  vlaggetje  geenszins  de  vlag  
 van  de  Compagnie  (het  Ned.  Gouvernement)  was.  Doch  de  vreemde  
 gezaghebber  liet  zieh  niet  misleiden  en  voegde  hun  eindelijk  toe:  
 »Verwijdert  u ,  zoo  spoedig  mogelijk,  u it  mijn  gezigt;  want  ik  kan  
 »niemand  dulden  die  met  de  Europeanen  in  betrekking  Staat.  Gaat  
 » heen  naar  Redjang,  waar  men  met  vreemden  gemeenschap  houden  
 »wil  en  den  Pangeran  Anom  heeft  opgenomen.  Zoo  de  strandbe-  
 »woners  tusschen  Sambas  en  Redjang  zieh  met  de  Europeanen  
 »willen  in la te n ,  zoo  staat  hun  dit  vrij  ;  maar  wij  ,  bewoners  van  
 »Broenei,  willen  geen  water  d rin k en ,  waarover  de  Europeanen  te  
 »zeggen  hebben  ,  en  zoo  zij  beproeven  willen  om  over  Broenei  te  
 » heerschen,  zullen  wij  hen  met  de  wapenen  ontvangen.” 
 Deze  ontmoeting,  den  dag  daaraan  gevolgd  door  eene  nadere  de-  
 monstratie  der  vijandige  vaartuigen,  die  op  Müllers  eigene  praauw  
 afkwamen,  gaf,  zoo  het  sch ijn t,  onzen  reiziger  de  overtuiging  dat  
 hij  zijn  voornemen  niet  op  vreedzame  wijze  zou  kunnen  volvoeren;  
 en  om  geweld  te  gebruiken,  daartoe  voelde  hij  zieh  niet  sterk  ge-  
 noeg  en  kon  hij  niet  genoeg  op  zijne  manschappen  rekenen.  Eene  
 toevallige  gaping  in  de  berigten  van  den  heer  Müller  afkomstig, 
 maakt  het  mij  onmogelijk  over  de  redenen  die  hem  tot  den  terug-  1823.  
 togt  noopten,  met  voldoende  zekerheid  te  sp rek en ;  doch  de  moed  
 en  ijver  waardoor  hij  u itb lo n k ,  maken  het  ontwijfelbaar  dat  hij  
 niet  voor  geringe  bezwaren  zal  zijn  teruggetreden  en  dat  de  hin derpalen  
 inderdaad  onoverkomelijk  waren.  Tusschen  den  1 0 den  en  
 1 2 dea  Augustus  vinden  wij  hem  weder  op  de  hoogte  van  Tandjong  
 Datoe,  en  omstreeks  het  midden  der  maand  keerde  hij  met  een  ge-  
 voel  van  bittere  teleurstelling  te  Sambas  terug.  Hij  gaf  dadelijk  
 kennis  aan  den  Gouverneur-Generaal  van  de  redenen  die  hem  ge-  
 noopt  hadden  onverrigter  zake  terug  te  k e e re n ,  en  berigtte  h em ,  
 eenige dagen  later,  dat  de  Sultan  van  Sambas  steeds  evenveel  belang  
 in  den  togt  naar  Kajan  bleef  stellen  en  herhaaldelijk  den  wensch  
 had  geuit  dat  die  onderneming  mögt  kunnen  hervat  worden  met  
 ruimere  middelen,  toereikend  om  alle  hinderpalen  te  boven  te  
 komen  *). 
 Tot  het  einde  van  November  bleef  de  heer  Muller  te  Sambas  
 vertoeven,  waar  hij  schetsen  vervaardigde  van  de  vorstelijke  graf-  
 tomben  en  de  aanteekeningen  betreffende  zijne  reis  in  orde  bragt. 
 Op  het  laatst  der  maand  zakte  hij  af  naar  den  mond  der  rivier  
 en  hield  zieh  hier  tot  den  14den  December  bezig  met  naauwkeurige  
 opnemingen.  Het  was  toen  dat  hij  de  ontmoeting  had  met  de  
 Dajaks  van  den  Pamangkat,  die  ik  reeds  vroeger  heb  medegedeeld  
 wegens  het  licht  dat  zij  over  de  godsdienstige  begrippen  van  dit  
 volk  verspreidt  2).  Den  1 5 den  en  1 6 den  December  was  hij  bezig  
 met  het  opnemen  van  kaap  Batoe  Belat  en  de  naburige  eilandjes  3) ,  
 en  een  paar  dagen  later  vinden  wij  hem  te  Mampawa  weder  bezig  
 met  het  onderzoeken  en  schetsen  der  vorstelijke  grafteekenen,  die  
 hem  waarschijnlijk  vooral  belang  inboezemden  als  een  hulpmiddel  
 voor  historische  nasporingen.  Den  2 2 sten  was  hij  te  Peniti  en  den  
 2 7 sten  bereikte  hij  Po n tian ak ,  vanwaar  hij  eene  nieuwe  poging 
 *)  Blume,  bl.  151,  weet  niets  te  berigten  omtrent  Mullers  wedervaren  
 te  Redjang  en  de  redenen  waarom  de  onderneming  werd  opgegeven.  Die  
 redenen  zijn  ontvouwd  in  den  brief  door Muller  nog  in Augustus van  Sambas  
 aan  den  Gouv.-Gfen.  geschreven,  maar  dezen  brief heb  ik  niet  gevon-  
 den  ondfer  de  afschriften  zijner  papieren,  die  ik  heb  kunnen  raadplegen.  Ik  
 vond  echter  in  de  Bijdragen  tot  vroegere  memorien  (HS.),  bl.  29  vv.,  zijn  
 tweeden  brief,  dd.  2  Sept.,  en  eene  daarbij  behoorende  bijlage,  waaruit  ik  
 het  verhaal  der  ontmoeting  met  de  praauw  van  Broenei  geput  heb.  
 s)  Zie  boven,  bl.  302—305.  
 s)  Zie  D.  I ,  bl.  108.