
 
        
         
		EERSTE  HOOFDSTUK. 
 De  Sultan  van  Matan  schendt  door  een  aanval  op  Groot-Karimata  1/et  Ne*  
 derlandsch  grondgebied.  —  Wederzijdsche  krijgstoerustingen  en  onderhandelin-  
 gen.  —  Verovering  der  bentings  aan  de  monden  der  rivier  van  Matan.  —  De  
 Sultan  onderwerpt  zieh.  —  Radja  Akil  tot  Sultan  van  Sukkadana  of  Nieaw-  
 Brnssel  verheven.  —  Günstige  invloed  der  verovering  van  Matan  op  de  zeeroo-  
 •verii.  —  Dood  van  Snltan  Djamaloe’d-din.  —   Reis  van  den  resident  Gronovius  
 naar  Sukkadana  en  Kajoeng.  —  Slechte  toestand  van  Sukkadana.  —  Benoe-  
 ming  van  Panembahans  voor  Simpang  en  Matan.  —  Voorstel  van  den  resident  
 om  een  post  te  Sukkadana  te  vestigen.  —  Gescbillen  tusschen  den  resident  en  
 Radja  Akil. — Spanning  tnsscben  Radja  Akil  en  den  Panembahan  van Matan. —  
 Conferentien  betrekkelijk  de  zaken  van  bet  Matansche  rijk  te  Batavia  gebou-  
 den.  —  De  organisatie  van  Sukkadana  en  Matan  bij  een  besluit  van  den  
 Gonverneur-Generaal  geregeld.  —  lnhoud  van  het  contract  met  den  Sultan van  
 Sukkadana  aangegaan. 
 In  Nederlandsch  In d ie ,  zoowel  als  in  het  reusachtig  rijk   der  1827.  
 Britten  in  Azie,  heeft  de  ondervinding  geleerd  dat  veroveringen  
 en  aanhechtingen  van  grondgebied  niet  altijd  het  gevolg  zijn  van  
 het  vrijwillig  streven  der  Europesche  heerschers  naar  uitbreiding  
 van  magt  en  invloed,  maar  dat  zij  hun  dikwijIs  als  tegen  wil  en  
 dank  worden  opgedrongen  door  eene  noodzakelijkheid,  die  in  de  
 voorwaarden  van  het  bestaan  zelve  dier  koloniale  rijken  haren  
 grond  heeft.  Het  is  dus  niet  te  verwonderen  dat  zelfs  in  een  
 tijdvak  toen  »beperking  van  invloed  en  uitgaven”  op  Borneo’s  West-  
 kust  het  wachtwoord  was,  eene  der  eerste  handelingen  des  bestuurs  
 tot  onze  vestiging  leidde  op  een  p u n t,  waar  het  Nederlandsch  ge-  
 zag  tot  dusverre  slechts  zeer  gebrekkig  was  erkend  geweest. 
 De  aanleiding  hiertoe  was  eene  stoute  daad  van  zeerooverij,  ge-  
 paard  met  eene  ernstige  beleediging  der  Nederlandsche  vlag,  door  
 Mohammed  Djamaloe’d-din,  Sultan  van  Matan,  gepleegd.  Reeds  
 meermalen  was  over  zijne  voortdurende  zamenspanning  met  de  zee-  
 roovers,  in  spijt  der met het Nederlandsch  gezag  gesloten  contracten,  
 geklaagd,  en  onder  günstiger  omstandigheden  zou  hem de  verdiende