
ï Convexe
des deux
côtéz.
m Obliquité
«Sinus
*frfë.
b Convexité.
c Diame-
trçsç/
J Sommée.
€ Cçuc.
ƒ Plan-
convexe.
g Objeét.
b Convexes
des deux
cotez. •
a Sommets.
k Sinus
veriez.
I Propofi-
tion
»/Obliques.
«Courbure.
o Convexi
té.
a Foyct
principal.
b Convexi*
té.
132. P R O E V E der
Hier vólgd insgelyks uit; dat de.verléngde lynerj der gebrookene ftraa-
len, die uit een glas kpotnen dat / ból aan beide de zyden is, mét ééne
en. dezelve maate van m fchuinsheid , als haare Raak-ftraalen nu reeds
al hadden, wanneer ze in liet glas kwaamen in tedringen, alle,, omzo
te fpreeken, dooreen zeeker punt moeten heene gaan, dat één dérden-
deel der a omgekeerde hoekmaat van de laatfte bolligheid onder het punt
is, alwaar deeze hoekmaat, en de hoekmaat der andere b bolligheid
malkanderekoomen te raaken; mids dat échter deeze hoekmaaten onder
malkandere in reede zyn, gelyk als haare c Middellynen, alsmee-
dev dat deeze ftraalen niet al te fchuins op het glas en, vallen: want in
zulk een geval is E a gelyk, óf
na genoeg gelyk , om zo te
fpreeken, aan ab, en de hoek
R E a is het nétte dérdendéel
van de hoek N R a , en uit die
reede is ook a R het dórdendeel
van a b , dat de omgekeerde-
hoekmaat is dêr bolligheid
A E D . |
Ik zal dit punt a na dêezen-
noemen d het Tóp-punt van de
e keegel der ftraalen die het
beeld lórmeeren; dit T óp-punt.
nu is-in de ƒ plat - verheevene.
glaazen nét één dérdendeel der
dikte van het glas van een ander
punt afgeleegen , dat daar
booven is , en dat men om ee-
ven die zélve reede ook wél.
noemen mag hetTóp-puntvande
keegel der ftraalen die van
g het voorwérp afkoomen :
dóch in de glaazen die h ból
zyn aan beide de zyden, zyn deeze twee /Tóp-puntenvanmalkandéren
afgeleegen, net een derdendeel der ^omgekeerde hoekmaaten van het
eene en het andere.
Elfde l ^oorfiél. Alle dé m fchuinfle brandpunten, mids dat ze éch-
tei niet al te fchuins en zyn, zyn,. in de plat-verheevene glaazen, waar
van de plattezydena het vooiwérpistoegekeert, inneenegeboogent-
heid, die befchreeven is, mét het Tóp-punt der 0 bolligheid, als middelpunt,
en de tufTchen-ruimte die’er is , van dit Tóp-punt a f, tóe
aan het a voornaamfte brandpunt toe; en, in de plat-verheevene glaa-
zen, waar van de b bolle zydena het voorwérp toegekeert is, alsmeède,
d e u r z i c h t - k u n d e .
d=, kde g t a n die ból «n beide de
tuflehen-ruimte die’cr is, van dit Toppunj af, , tot aan
fte brandpunt toe.
d Eeuwringe. Allé de e eevenwydige Raak-ftraalen , feboon dat ze
ƒ fchuins zyn, vereenigen zich echter weeder te zaamen ineen e , Panllelesl -
punt, dat, inde plat-verheevene glaazen, wélkers platte zyde na het ƒ oblique?>
voorwérp istoegekeert, nét zo vérre van het Tóp-punt der ? bolligheid TCou vernis
afgeleegen, als het voornaamfte brandpunt, dat in-de h as is,- daal te..
vanis verwydert; en alle deeze ftraalen koomen zich weeder in een zee- iCfi[icoll.
per punt te zaamen te vereenigen, dat, .inde plat-verheevene glaazen, VCÏC, _
welkers / bólle zyde na het voorwerp is toegekeert, als meede, m de fcCon««*
glaazen die ib ó l aan beide de zyden zyn , nét zo verreis afgeleegen des deus
van l het Tóp-punt van de keegel der ftraalen die het beeld iormee