
a- Solides,
glas ó f van marmer , die heel
naauwkeurig glad gefleepen en ge-
polyftzyn , de ééne teegen de andere,
uittermaaten vaft op malkan-
dere moeten héchten, i 80
Het V. H O O FD - D*EE L.
Van de Natuur en eigenfchappen van
Onderfcheidéne lichaamen, zjt
wél a vajt-vcrknóchte als
. vloeijende.
Ier fis I.id. Dat de zwaarwichtigheid
de réchte grond-oorzaak is van de
vaft-verknócbcbeid der liehaa-.
men. 8l
Tweede Lid.- Hoe het by-komt, dat
'er zommige vaft-.verbondene lic-
haarriehzyn , wé!kers deeltjes heel
ftark aan malkanderen héchten en
verbonden zyn. g,
Dërds Lid Op wat wyze twee deeltjes
van een vaft-verknócht lichaam
op malkandere kunnen
gljF»- 8v
Vierde Lid. Hoe het by-komt , dat
'er vaft-verknóchte lichaamen kunnen
weezen: wélkers deeltjes by-
na geheel niet op élkanderen en
kleeven óf verbonden zyn. 8 5
Vyfdt Lid. Hoe men tót de kénnifiè
van de waare gefchaapenheid der
deelen van de vaft-verknóchte en
vloeijende lichaamen kan geraa-
ken. _ 84
Zijde lid . Uit wat reede zeekere
lichaamen heel bezwaarlyk tót
fmélten gebracht konnen wérden.
84
Zeevende Lid. Waarom zommige
lichaamen heel bezwaarlyk willen
fmélten, die échter heel gemakke-
lyk aan de haamer gehoorzaa-
mem 8y
sAcbtfle Lid. Waarom zommige
lichaamen zacht en huigzaam-
*
zyn. gf
Neegende Lid. Uit wat reede zeekere
lichaamen heel hart zyn, en mét
ééne heel kwaalyk aan de haamer
willen gehoorzaamen. gj
Tiende Lid. Uit wat reede zommige
lichaamen.heel hart en brós zyn;
alsmeede, waarom ze veeren. 86.
SlfdeLid. Op wat wyzeeen veerend
lichaam aarvftukken-zal-fp ringen,
zo-wanneer men het al te krom.
buigt; alsmeede, waarom hetin
zulk een geval fomtydsin verfchei--
-de ftukken van malkanderen
fpringt. 87
Twaalfde Lid. Op wat wyze een veerend
lichaam zich weeder kan hér- -
ftéllen , na dathet om-gekromt is
geweeft. gg
Dertiende Lid. Waarom de veerende
lichaamen, na dat ze om-gekromt
zyn geweeft , onderfcheidene be-
weegingen heene en weeder koo--
mentemaaken, voor-en-al-êêr.ze
zich wéér. in die ftaat hérftéllen,
daar ze te vooren reeds in waaren,
al êêr ze om-gekromt wierden. 89
Veertiende Lid. Uit wat oorzaak de
ééne lichaamen mêêr veeren als de
andere. g?
Vtftiendc Lid. Middel , om een
veerend lichaam door kunft te
maaken. g0
Zijliende Lid. Uit watreede zommige
lidraamen vloeijende zyn; als
meede ^ waarom-de ééne lichaamen
mêêr. en ttérker vloe-ijen als
de andere. g0
Zeventiende Lid. Onderzoek , aangaande
de waare gefchaapenheid
der deelen van onderfcheidene
'lichaamen , zo-wél der vaft-verknóchte
als vloeijende j en wél
voor-eerft, aangaande de-deelen
vanhetgoud. g,
urfcbiicnde Lid. Waarom men het
goud onmoogelyk niet? tót as en *
kan bréngen. - yi
t l tegen ttemde Lid, Uit wat reede het
goud*
goud heel buigzaam is, en zich
licht tót draaden laat uit-rékken ,
fchoon dat men het heel k waalyk
kandoenfmélfen. 9 1
W n t ig f ie L id . Dat men te vergeefs
het geheim zoekt uit-re-vinden,
om goud te kunnen maaken. 91
jUen-en-twintig/le L id . Dat de deeltjes
van het kwikfilver ronde bóllet-
jes zyn. 93
Twee en-twintig/lc L id . Wat aan die
ménfehen gebeurt, wélkezich van
I het kwikfilver bedienen , ontrént
het geneezen van zeekere fiektens.
93
Dtie-en-twintigfieLid. Waarom men
het kwikfilver nooit zo vérre
en kan 'bréngen-, dat betop-hout
van mêêr: kwikfilver te weezen.
94
Viér-en-twintigfte Lid, Uit wat reede
de bloem óf opheeveling van het
kwikfilver {fnbitmai) een heel ftark
en fél vergif iJ** 94
VgJen-twintigMe Lid. Eigenfchappen
van het loot. 9-5-
Zéf-en- twintigfte Lid. Dat’er niet heel
veel önderfcheid en is, tuflehen de
deeltjes van het loot, en die van
het kwikfilver. 9S
Zèevcn-en- twintigfle Lid. Dat de'
deeltjes van het waater niets anders
en zyn als kleenehól-achtige klootjes.
95-
^/Icht-m-twintigfle Lid. En' uit wat
reedè. 96
tiêegen en-twentigfle Lid. Hoe deeze
klootjes hébben kunnen gefórmeert
wérden. 96
Dertigfle Lid. ' Dab deeze : klootjes
noodzaakelyk mét eene on-eindige
" meenigte van kleene gaatjes doorboort
moeten weezen;. en uit wat
reede. 96 ?
Ten-en-dertigfle Lid. Onderfcheidene
gevolgen, die men kan trékken uit
het geene wy zo aanftonds hébben
ter-needer-geftéltten opzichte
van hetwaater, 97'
Twes-en-dórtigfte Lid. Dat de deeltjes
van de lucht niets anders en zyn,
als beele kleene t'zaam-gekrulde
Cirkeltjes, óf Kringetjes, (Spheret)
die rondsom aan alle kanten ge-
heel-en-al open Zyn; 98
Drie-m-dértigjle Lid. Dat de lucht
het éérfte bédde óf dampgewéft
rondsom den Aardkloot formeert
en uit-iiiaakf. 99
Vicr-en-dirtigjle Lid. Waarom een
ieder deeltje ó f kringetje der lucht
noodzaakelyk uit onderfcheidene*
andere kleene lichaampjes moet re*
zaamen-gezéc weezen. 99
Vyf-en-dertigjle Lid. Dat de Kringetjes
der Lucht veel mêêr ruimte
koomen re beflaan, als de Klootjes
van het waater doen; alsmeede,
dat een ieder Kringetje van lucht
bekwaam genoeg is om onderfchei-
dène klootjes van waater te kunnen*
plaatzen ófbevatten. 100
Zés en-dértigfle Lid. Waarom ■ het
waater, wanneer het bevrooren is ,
veel mêêr plaats komt te beflaan,
als, wanneer het niet bevrooren is.
roo-
Zse ven-sn-dsrtrg j}s d, Waar het geluid
in beftaat. 101-
iAcbt-en-dertigfle Lid. Dat het geluid
zich onmoogelyk "'niet een
weinig" vérre kan gewaar-doen-
wérden , als in een weinig tyds;
en uit wat reede zulks zo rnoet *-
weezen. ’ 101
Neegen-m-dërtigfle Lid. Waarom het
geluid, dat van een klinkendlic-*
haam van daan komt, op een bot
komt op-te-houden. 101
Veertigfte Lid. Wat de Echo óf Wêêr-
klankis. rot
Een-en-veertigfte Lid. Uit wat reede
het geluid zwakker wérd,11a maate*
dat men vérre van het klinkend lichaam
af is, daar het geluid van-
daan-komt. r°3
Twee - en-veertigfte Lid. Waarom
zommige klanken gróf en dof,
^ _ eu*