
« Vertu.
b Centre.
e Aimanté.
d Circula«
tion.
« à Contre*.
l'cns.
yVertus.
g Centre
delà circulation.
b Extrémité.
f inftant.
k Pole.
/Contraire.
m Vertu.
fi Pole.
«Contraire.
p Extremi-
cez.
^ Aimanté,
r Vertu.
t Aimanté.
wel door het andere einde doet; en, by-geyólge, dat dit éérfte einde
van het ftukyfer ook veel mêêra kracht heeft, als het andere.
Te» derden-, Waarom b het middelpunt der c ümmeloop van de
zeil-fteenige ftóffe, rondfom een ftuk yfer, d dat aan de Zeil-fteen
is geftreeken, altyd veel naader aan dat einde van het yfer is, het
geene het laatfte aan de Zeil-fteen heeft geraakt, als het wel aan het
andere einde is.
Ten vierden-, Uit wat reede, wanneer men een ftuk yfer langs één
der poolen of As-punten van een Zeil-fteen been-ftrykt, op eene
e récht-teegenftrydige wyze als men dat zélve ftuk yfer een weinig
van-te-voore daar langs heen-geftreeken hadde, de twee uitterfte
einden van dat zélve ftuk yfer eene verwiffelingc van hunne ƒ krachten
zullen maalt en, en waarom het g middelpunt der Ommeloop van
de zeil-fteenige ftóffe infgelyks ook van plaats zal veranderen.
Tertvyfden; Waarom h het uitterfte einde van een ftukyfer in één
i oogwink dé kracht van dit f As-punt bekomt, het geene l vlak
teegenftrydig is mét het As-punt daar het aan-raakt; en, waarom het
ander einde van dit yfer m dé kracht van het As-punt aan-neemt,
daar het ftuk yfer aan-raakt.
Ten z.éfden-, Uit wat reede een ftuk yfer, dat ontrent het midden
deszélfs aan één der poolen óf As-punten van de Zeil-fteen wérd geftreeken,
in dit zélve midden de kracht van dat n As-punt bekomt,
het geene o vlak teegen-over het As-punt ftaat, daar het aan-wérd-
geftreeken; als meede, waarom het aan de tweep uitterfte einden
deszélfs de kracht van dat As-punt bekomt, daar het aan-wérd-ge-
ftreeken.
Ten zevenden-, Waarom een ftuk yfer, ej dat aan de Zeil-fteen is
geftreeken, altyd iets ófwat van zynrkracht komt-te-verliezen, na
maate dat men eenige andere Hukken yfer daar meede aan-raakt,
aan wélke het iets v-n deeze zyne aangenoomene kracht k an meede-dee-
len en over-zétten -, en, by-gevolge, waarom het niets altoos van zyn
aangenoome kracht en verheft, wanneer men eenige yfere f Klooten
daar meede aan-raakt, óftzulke ftukken yfer, die al-te-dik zyn, om
de Zeil-fteenige kracht van dit yfer cénigfins te kunnen ontfangen óf
na-zich-trékken.
Ten achtften-, Uit wat reede een ftuk yfer , na dat het t aan de
Zeil-fteen is geftreeken geweeft, en, na dat het zo veel kracht van
een zeekere Zeil-fteen heeft na-zich-getrokken, als het éénigfins
heeft kunnen doen, een zeeker gedeelte van deeze zyne aangenoomene
kracht weeder komt- te-verliezen, zo-wanneer men daar meede aan een
andere Zeil-fteen komt-te-raaken , die zwakker van krachten is,
als de Zeil fteen daar het-zyn kracht van heeft ontleent j doordien
deeze zwakke fteen een gedeelte van de zeil-fteenige ftóffe
komt
komt na-zich-te-trékkee, die rondfom dit yfer heene-draaide.
7 en wegenden-, Wkarotneen yfere draad, die dun en buigzaam is, ^;mant'
heel flap * aan de Zeil-fteen geftreeken zynde, zyn geheele b kracht c'
komt-te-verliezen, na dat men die op onderfcheidene manieren ge-
kromt en gedraait heeft. Want deeze draaijinge komt deftandder
c kant-zuiltjes t’éénemaal te veranderen, daar deeze yfere draad uit is f Prifmcs.
te-zaamen-gezét.
Tm.tienden-, Uit wat reede eenig vylfel van yfer, in eenpypjesge- d Aimant(;
dnan -zynde, d de kracht van de Zeil-fteen komt na-zich te-trékken.
Want men moet dit vylfel van yfer, in zulk een geval, niet anders
aanmérken, als éénéénigftuk yfer, datéaan-malkanderen-is-vaft-ge-.tCominu.
hécht.
Ten elfden-, Waarom dit zélve
vylfel niet méér van de kracht des
zeil-fteens en fchynt over-behou-
den-te-hébben, (aimantée) na dat
men het in dit pypje ter deege
heeft heen-es - wêêr - gefchudt.
Want deeze greintjes van het
vylfel, die zich onderling te-zaa-
men-in-órde-gefchikt - hadden,
onder de gedaante van zo veele
kleenenaaldjes, die alle de kracht
van de Zeil-fteen gevat hadden,
('aimantées) hoornen alle , door
deeze heftige fchuddinge., uit
haar voorige órde en plaats te
geraaken, (deranger) en fchikken
zich daar-na weeder , zonder
éénig onderfcheid, deééneopen
na de andere, zodaanigzélfs, dat
de ééne de roering of doening
(netton) der andere koomen te
belétten; doordien ƒ de zeil-ftee- ,
nige ftóffe, uit de poolen óf A«-4 ag“ «ica.
punten van de éene greintjes uit-
trékkende , om al zo aanftonds
weeder in de As-punten van de andere in-te-dringen, die daar het naa-
fte-by-zyn, onmoogelyk nieten kan wérken, óf éénige de minfte
krachtdoen, op hetyfer, dat men teegen dit.vylfel komt aan-te-houden.
Het is ook door ééven deeze zélve reede, dat een yfer, het geene aan de
Zeil-fteenisgeftreeken,in twee ftukkentezaamen-gevouwen, óftót
een ring gekromt zynde, op-zodaanig eenewyze, dat het ééne van de
einden deszélfs aan het andere komt-te-raaken , by-na zyn geheele* e'
B b «kracht