
pofttió) deszelfs teegen.de Zon naadert;
als ze wél komt te doen, wanneer
de Maan aan haare Vierkan-
tingen {Quadratures) begint te naaderen.
i<|9
Het IX. HO OFD -D EEX.
Van de Natuur e en Eigcnfchappen
desiZeil-Jieen*.
MerfleLid. Wat’er al aan een hólle
glaaze Kloot z.al gebeuren , die
vervult is mét waater , en heele
kleene pypjes, van wélke de (lóf--
fe nét éeven zo zwaarwichtig is
als het waater, .zo-wanneer men
deeze zélve Kloot daar-na op
zyn eige As doet om-draaijen.
' 150''
Tweede Lid. En waarom dit alles zo
gebeurt. iyi
Derde Lid. Wat’eral aan hetWaacer
voor-zal-vallen , dat men in een
ronde kuip ó f vat in het ronde doet
draaijen; en uit wat reede dit alles
zo gebeurt. 15.1
Vierde Lid, Vergelykinge des Aard-
kloots , mét deeze hólle glaaze
Kloot. iy i
Vyfde Lid. Dat de fyne ftóffe , die
tuflehen de hólle Kant-zuiltjes van
het yfer beflooten is, dat eygentlyk
de Zeil-fteenige ftóffe is, ( materie
JAagnetica) noodzaakelijk róridsom.
deeze kant-zuiltjes moet om-loó-
pen; en uit wat reede dit zo moet
weezen. 151
ZéjdcLid. Teegenwérpinge, en antwoord
daar op. ‘ 154
Zeevende Lid. Dat de Zeil-fteenige
ftóffe die beweeginge , wélke ze
nu éénemaal reeds al begonnen
heeft, niet alléén vérder en moet
achtervólgen, maar dat ze die nóch
daar-er.-booven geftaadig grooter
moet doen wérden, tót dat ze tot
op een zeekeez graad óf hoogte toe
is op-geklommen ; en uit wat reede
zulks zo moet zyn. 154
^/ichtjie Lid, Teegenwérpinge , en
antwoord daar óp. >54
Nesgende Lid. Wat’er al aan een
kleene deeltje der Aarde zal moeten
gebeuren, dat tót een fteen
verhardt is geworden, dieinwéh-
dig t'éénemaal mét hólle kant-
zuiltjes van yfer vervult is, en die
vervólgends in deeze ftaat na de
buittenfte oppervlakte des Aard—
loots toe wérd over-gebracht. 155
Tiende Lid. Dat deeze fteen een
ftand zal moeten aan-neemen, die
reegel-récht ftrydende is mét die
ftand, wélke hy in het ingewand
der Aarde.heeït gehad. 1.5.6 .
Elfde Lid. Op watwyze het réchte
teegendeel van dit alles kan koo-
men tégebeurepöfvoor-te-vallen.
U7
Twaalfde Lid. Wat voor naamen
men al aandeonderfcheidenedee-
len van de Zeil-fteen heeft gegee—
ven en meede-gedeelt. 158
Dertiende Lid. Dat de Zeil-fteen
zich van de richt-lyn der As-pun—
ten (poli) van de daagelykfche Om-
buitelinge des Aardkloots iets ó f
' wat moet af-buigen ; dat men de
veranderinge óf af-wykinge van de
Zeil-fteen gewoónistenoemen. 158
Veertiende Lid. Hiftorie der afwy-
kinge (deeiinatien) van de Z e il-
fteen. - 159
Vyftiende Lid. Natuurkundige ree-
detien van de afwykinge des Zeil-
fteens. 160
Zéfiiende Lid. Teegenwérpinge. 161-
Zeeventiende Lid, Antwoord, daar
op. ' i6j,.
i/ticbtiendc Lid. Dat de Kompasnaald
, (aiguille aimantie) op on—
derfcheidene oorden óf plaatfen
des.
» Poles
des Aardkloots, ook onderfchei-
dentlyk néeder-héllende fia den
Aardkloot moet weezen; en uit
wat reede, 164
Neegentiende Lid. Dat’er wél zom-
mige zeil-fteenén zyn , wélkers
a As-punten geenfinsmiddellynig-
lyk teegen malkanderep over-
ftaan; als meede, dat ’er insge-
lyks ook zommige zeil-fteenen
wér den gevonden, die wél drie
ót'vier As-punten fchynen te hébben.
2m
X'wintigfle Lid. Befchryvinge van
een Zeil-fteen, die vier poolen ot
As-punten heeft; waar van de
.twee Züid-poolen vlak middel-
lyniglyk teegen malkanderen over-
ftaan, en, wélkers twee Noord-
poolen insgelyks vlak middellynig-
lyk teegens él kanderen over-ftaan.
' ,67 j
Een-en-twintigfle Lid, Reede van dit
Verfchynflïl. <69
Twec~en-twintigjlc Lid. Waarom, de
Zeil-fteen het yfer na zich fchynt-
te-trékken. • ' *7<>.
Drie-en-twintig/le Lid. Uit watree-
déde Zeil-fteen veel meer yfer na
zich trekt , door de As-punten
(poli) desZélfs, als hy wél komt te
doen door zyn Eevenaars-kring.
(e./Equator.) *75
Vier-en-twintigftc Lid. Waarom de
Zeil-fteen aan het yfer naadert, 17 3
Vyf*en*twintigjie Lid. Waarom de
ééne Zeil-fteen de andere komt
te naaderen. 17
Zdt-en-twiHtigftc Lid. Uit wat reede
twee Zeil-fteenen malkandere
wég-dry ven. »74
Zeevennen-twintigfle Lid. Waaronr
twee Zeil-fteenen zich aan élkan-
dere moeten vertoonen mét vlak
teegenftrydigë poolen óf As-pün-
| ten. *7$
cbi*:n-tv,iiiligfii Lid, 'Uit Waf reede
twee ondeifcheidêhe Zcif-ftec»
nen, die booven malkanderen in
de vrye lucht zyn op-gehangen,
altyd ééne en dezélveMlddag-krin-
gen ( Meridienr) aan élkandere zullen
vertoonen. 175
Neegen-cn-twintigße Lid. Uit wat
reede de Zeil-fteen geenfins allerhande
foorten van lichaamen, zonder
éénig onderfcheid , na zich en
komt-te-trékken. 176
Dirtiglie Lid. Op wat wyze twee
Zeil-fteenen malkanderen éérft
kunnen wégrdryven, en daar-na
weeder na-zich-trékken, door ééne
. endezélve poolen óf As-punten.
176
Een-en-dsrtigße Lid. Reede van ver-
fcheidene andere Ondervindigen. 177
Twee-en-dertigjie Lid . Dat de ver-
wonderens-waardigfte eigenfehap
van de Zeil-fteen daar in beftaat,
dat hy 'zyn kracht aan het yfer kan
meede-deelen. (aimanter lefir.) 178
Drie-en-dértigfte Lid. Op wat wyze
de Zeil-fteen zyn kracht aan het
yfer kan meede-deelen, en alle de
■ hoedaanigheeden deszélfs daar
aan kan over-zécten. 178
Vier-en-dêrtigflc Lid: Op wat wyze
men een ftuk yfer zo ttérk aan de
Zeil-fteen kan ftryken , en de
kracht deszélfs daar in-kan-druk-
ken, als het éénigfins moogelyk
. isómzulkstedoen, 181
Vyf-sn-diriigßi Lid. Verfcheidene
Ondervindigen,wélke de uitléggin-
ge beve'ftigen_, die wy , {in de drie
voorgaande Leeden deeze* Hoofd*
deelt) gegeeven hébben , waarom
een Zeil-fteen alle zyne brachten
aan een ftük yfer meéde-deelt en
over-zét, dat daar teegen-aan-
wérd-gehoüden. *85
Zét-en-dMigfh Lid. Teegenwérping
e , en antwoord daar Op. 190
Zeeven-en-dértigfte Led, Uit wat reedt
eeh Zéil-fteth , mét een ftuk
yfer gewaa^tnt zyfide, een veel
* ï * * groo