
a Gomctes.
iBouIes.
c Surface.
£ Ghaos.
*-Traittc.
/joules#
g Creux.
metes.
i Eflay de
Dioptri-
que.
I» Phénomènes*.
Î Gomece.
m Qualité
de corps
leger.
n Equilibre.
$*Pefint.
Achtiende L i d .
Wat a de Staart-ftarren eigentlyk zyn-, als meede,waar zchaaren oorfprong
vandaan hébben.
Wat nu de Staart-ftarren aangaat ; men kan en mag heel wél geloo-
ven en ftéllen , dat die niets anders en zyn, als heele groote b klotsten,
die dicht by c de oppervlakte de Zonne gefórmeertwérden, uit
eene on-eindige meenigte van heele kleene lichaampjes van rook, die
geftaadig van deeze Star uitgaan: deeze kleene lichaampjes nu wérden
gefórmeert, ten naaften-by, gelyk als-wy nu voor-heene al getoont
en aangeweezen hébben , dat den Aardkloot wel-êêr is gefórmeert
geworden, naamelyk, uit eene on-eindige meenigte van heele kleene
lichaampjes, wélke beflooten waaren in een gedeelte van die dBayerd,
daar ze uitiste voorfchyn gekoomen. {Beziede zéfdeen zemende Lee-
den van het derde Hoofd-deel deezjcr e Verhandelinge.)
Op deeze wyze dan, wél vérre daar van dan, dat deeze ƒ klooten
zoo dra weeder na de Zon toe zouden moeten of kunnen keeren,
om zich daar weeder t’éénemaal in-te-dompelen;..-moetenze zich in
teegendeel veel éér éérft daar van trachten te verwyderen, en zulks
wél meerder óf minder, na dat de lichaamen, dieze gefórmeert hebben
, zich overwélft hébben , tótg hóltens,, die méér óf min gröot
zyn, en, by-gevólge, na dat deeze klooten zélfs meerder óf minder
licht zyp..
Ik zal hier ter plaatze niet weeder hér-haalen , het geene ik, aangaande
de * Staart-ftarren , nu reeds al gezégd en.ter-needer-geftélt
hébbe, in myn i PROEVE DER DEU RZICHT-KUNDE; alwaar
men in ’t lang , en uitvoeriglyk, de volkoomene verklaaringe
van deeze k Verfchynflelen zal kunnen vinden en na-zien. (Bezie , in
de hoovengemélte Verhandelinge, het tiende Hoofd-deel, van bet neegen-en- ■
dertig fte Lid af, tót het zés-en-zeeventig/le Lid toe.) Men zoude nu daar
alléén kunnen by -voegen, doordien de zonne-klaave ervaarentheid
zélve ons komt te keren en aan-te-wyzen , dat l een Staart-Star on-
derfcheidene daagen moet befteeden, om, in m de hoedaanigheid van
een licht lichaam, van de Zon af-te-gaan , naden óort van zyn n ee-
vcnwicht toe, alwaar by zyn ruft zoude moeten en kunnen vinden,
by-aldien hy eindelyk niet wêêrom-en-moelEkeeren , om zich in deeze
Star weeder in-te-dompelen; als meede, dewyle hy insgelyks wee-
derom onderfcheidene daagen moet befteeden, om, in de hoedaanigheid
vaneen * zwaarwichtig lichaam , weeder na de Zon toe-te.-gaan;dathet
dierhalven ookfchynt,dat de zwaarwichtige lichaamen hunne beweegin-
gen geenfins en moeten vei haaften , vólgens de voortgang (ProgreJJion)
der getallen, i , 3 ,. 5,. 7,, enz... ' H E T
der NATUUR-KUNDE. xij
H e t z e e v e n d e h o o e d -d e e l .
Van de beweeginge des Aardkloots, en der a Dwaaljlarren,
Eerfte L i d .
Vat de Aardkloot, bene evens de Dwaal-ftarren, door de ftraaien der
Zonne voort-gedreeven wérdendc, zommige tilt-middelpuntige Cirkeltjes (cer-
cles excentriques) rondfom dit geftarntc moeten befchryven; enuitwatreede
zjtlké rjt moet weez.cn.
OM nu de réchte grond-oorzaak en oorfprong der beweeginge
a Pianettes.
van alle de Heemellche lichaamen wél uit-te-léggen, en een
verftaanbaare reede daar van te geeven; zo kat S de Zon wee-
zen, vanwaar de heemelfehe ftóffe, die hém van alle kanten omringt,
en die mét ééne op b de oppervlakte deszélfs komt te perffen en te wee-
gen, een t’éénemaal on-eindig getal en meenigte van heele kleene
beekjes der c eerfte Hoofd-ftóffe, óf ftraalen des lichts, on-ophoudelyk
na alle bedénkelyke kanten en oorden toe komt te pérflen envoort-te-
.zénden. Laat vérders T de Aardkloot zyn, die in ruft enindeeven-
wigt is mét e de heemelfehe ftóffe daar hyin komt te dry ven: dat is,
dat de Aardkloot, waaronder ik ook mét éérie die luchtfche ftóffe be-
grype , wélke hém omringt, midsgaaders de Maan, die daar indryfr,
b Surface.
c Premier
Element.
d Equilibre.
e Maricre
celefte.
nét zo veel groove en dunne ftóffe
bevat, als ’erineenzeekere/ruim-,
te van hemelfche ftóffe wérd befloo-
-ten, die g heel nét gelyk is aan die
ruimte, wélke deeze zélve Aardkloot
/’Efpace.
«Egal.
aan dien oortkomttebeflaan,
daar ze indryft; óf liever, het geene
t’éénemaal één en het zélve is ,
dat de kleene liehaampjes der Hee-
melfche ftóffe, wélke zich aan dien
ooit bevinden, daar den Aardkloot
in dry ft, mét alle het geene hém
verzélt, heel nét zo gróf zyn, en,
by-gevólge, dat ze ook nét zo veel
na de Zon toe koomen te pérflen en
te wee een , als die kleene lichaampjes mét malkandere doen, daar de
Aardkloot uit is te-zaamen-gezét: op zodaamg eene wyze, by-aldien
der al zommige kleene lichaampjes mochten weezen, gelyk-ab.