
P R O E V E der
* lufcdcs. van huid komt tc veranderen, gelykals by-na alle de a bloedelooze diertjes
doen, enz.
Vyf-en-tachtigfte L i d .
Dat men een on-eindig getal van bloedelooze diertjes in het fiil-fiaande waaier
gewaar wérd) en hoe ze daar in kt omen.
Wanneer men een weinig gemeen waater geduurende den tyd van
f s 'f V*er ^aagen » de lucht needer-zét, een weinig méér óf min,
* on' na dat b de tyd van het jaar zulks meede-bréngt; zo zal men het zélve
waater t’eenemaal vervult bevinden te weezen mét een onrnoemelyk
rfFisur« &etaIvan heele któne c bloedelooze diertjes, van ondcifcheider.cdge-
8 ‘ daantens en grootheeden, en wél voornaamelyk, zo wanneer men in
»Aroma- dit zélve waater iets komt te doen, e dat wat lieffelyk is en ftérk ruikt.
tl(]' Ik ben t’eenemaal van dit gevoelen, dat genoegzaam alle deezc bloedelooze
diertjes, wélke men in dit waater ziet zwémmen, uit zeekere eiertjes
voort-koomen, wélke onderfcheidene vliegende bloedelooze
diertjes, door de ftérke en goede geur die dit waater alsdan komt van
zich te geeven ten deele daar na toe gelókt zynde, in dit waater koomen te
léggen. om daar in uitgebrocit te wérden.
Zés-en-tachtigfte L i r».
Proeve der booven-gemélte giffwge.
yPortc.
g Analo*
guc.
b Ephemc-
mcres.
Ik bén uit die reede te meerder ƒ geneegen, om te gelooven dat de
voort-teeling deezer diertjes op de booven - verhaalde wyze gefchiet,
doordien ze g gelyk-vórmigis mét de voort-teelinge der Muggen, van
h het haft, ( een dienje dat maar één dag leeft) en onderfcheidene andere
vliegende bloedelooze diertjes méér.
Zeeven-en-tacbtigfte L i d .
»Iuft&es. Dat het zélve waater, hetgeene eenigen tydte vooren t’eenemaal méti bloedelooze
diertjes is- vervuk geweefi, wél zomtyds weeder geheel en al klaar en
kTranTpa- k deurzjchtig wérd , zander dat men’ er het minfte blaeddooze diertje mêêr
in gewaar kan wérden , en uit wat reede ztdk* gefchiet.
Zomtyds gebeurt het ook wél, dat het zelve waater, hetgeenemen
eenigen tyd te vooren t’eenemaal mét een on-eindig getal van bloedelooze
diertjes heeft vervult gezien , eindelyk weeder t’eenemaal klaar
en deurzichtig wérd , zonder dat men’er één éénig van- deeze kleine
diertjes
diertjes mêêr in gewaar kan wérden, ja zélfs niet, de alderminfte reuk
óf flank; dit nu geloove ik zeekerlyk, alléén daar vandaan te koomen,
doordien deeze diertjes, alle het voedfel dat ze in dat waater vonden
fchoon opgeteert hébbende, aldaar eindelyk van honger zyn koomen te
ftérven, waar na ze na de grond van het waater zyn needergezonken,
laatende op deeze wyze dit waater weeder hélder en klaar wérden.
Ik hébbe zomtyds dit zélve waater wél een geruimen tyd lang in
die zélve ftaat bewaart, zonder échter ooit weeder nieuwe diertjes daar
in gewaar te hébben kunnen wérden: want de vliegende bloedelooze
diertjes zouden hnnne eijertjes heel wél daar in kunnen koomen léggen,
maar de diertjes die daar uit zouden voort-koomen, aldaar niets voor haar
te eeten vindende, zouden ook, zo dra by-na alszegebooren waaren,
weeder van honger hébben moeten ftérven.
Alle Reizigers, wélke eenige lange óf vérre reizen hébben gedaan,
en wél voornaamelyk te waater , bevéftigen genoegzaam één en het
zélve, van het vars waater, dat ze tót hun gebruik koomen re bewaa-
*en.
Acht-en-tachtigfte L i d .
Dat het zaad van meejl alle viervoetige dieren t'eenemaal vervult is met een
on-eindig getal van heele kleine diertjes ^ wélke tennaaften by de gedaante hébben‘
wan gebvoren-wérdende Kikvórjfchen ; en dat het zaad der voogden insge-
lyks mét kleene diertjes vervult i s , die de gedaante van Wurmpjes óf
zialtjes hébben.
Het is nu al mêêr als twintig jaarengeleeden, dat ik, na mynekén-
niffe het eerfte van allen, het zaad der dieren mét de Vergroot-glaa-
zen { Microfcopia) hébbe beginnen te onderzoeken, het wélke ik t’eenemaal
vervult hébbe bevonden te weezen mét eefi on-eindig getal van
kleene diertjes, ten maften by de gedaante hébbende van gebooren-wér-
dende KikvórfTchen; gelyk als ik zulks ook tót Parys, in het 3 ofte Journal
des Sqavans van het Jaar 1678, hébbe bekénd katen maaken, ontrént
^ —\ gelyk als deeze neevensftaande Figuur
v het aanwyft: dat is, dat het zaad der mén--
lehen en viervoetige dieren ten naaften by deeze gedaante heeft: want,
wal het zaad der voogden aangaat, dat vint men vervult te weezen mét
een eindeloos getal van heele kleene diertjes , 4 re by-na de gedaante ~
hébben van Wurmpjes óf Aaltjes.
Neegen