
den gantfchen dag te voore door de Straalen der Zonne is verligt geweeft,
op eéne en dezélve afftand heel gemakkelyk kan onderkénnen. Hieruit
befluite ik dan, dat de beekjes des lichts in deezelaatfte plaats nóch niet
t’eenemaal en zyn uitgeroeit gewceft, naeenige weinige uuren tuflchen-
* En ligne t^ s ’ ^atze opgehouden hebben van dérwaards heene gedreeven te wer-
droitc. den, en in * een réchte ly n daar ter plaatfe te koomen; gelyk als die zélve
licht-ftraaltjes buiten alle twy ffel al lang van te vooren in de eerft-gemélt-
te hél-duiftere kélder hebben vernietigt geweeft, waar door dan ook de
fluftani. ftraalen des lichts van de meergeméltte fakkel eenige weinige -(• oog-
winken van noode hebben, om zekere nieuwe beekjes van licht te fór-
meeren, wélke dan ook eerft tót de voorwérpen, en daar na daarvan
daan tót aan onze oogen toe kunnen en moeten naaderen.
* De Ia
rcfra&ion
& reflexion.
I Explication.
t Refra-
Ction.
d Parcourant
un
corps
tranfparent,
«Surface
unie.
ƒ Rencontrant
obliquement.
g Pafiage.
b Détourner.
* Point
d’incidence.
\ Surface.
/Radius.
tn Cercle.
n Sinus.
«Inclinaifon
p Rayon
d’incidence,
y Raifon
des Sinus.
IV. HOOF D- DE E L .
a Van de Wanftrading en Weerbuiging.
Eerfte L i d .
b Vtrklaaringe van de Voornaamft eigenfehap der c Wanftaalinge.
D e voornaamfte eigenfehap der Wanftraalinge is deeze; wanneer
een ftraal des lichts, gelyk als A B , d een doorfchynend lichaam
doorzweevende, gelyk als C A G B , in zyn wég , aan het punt B,
ede éffene oppervlakte van eenig ander door-
‘ fchynend lichaam ƒ van ter zyde komt te
ontmoeten, gelyk als C D E F , wélk twee -
de doorfchynend lichaam aan het eerfte by
deeze geleegentheid een veel vryer g door-
tóchtkomt tcverkenen, als het in’teerfte
lichaam heeft gehad : waar door het zich
dan komt h af te leiden, aan het i raak-punt
B , na de réchte lyn F Q , wélke ^.de Oppervlakte
C D réchthoekig fnijt : zo dat,
wanneer men uit het punt B , met B A als / ftraal, het m rond A D E C
befchryft, de n hoekmaat van de hoek A B G , een zekere reede heeft
tót de hoekmaat van de hoek F B E , wélke opdealdernaauwkeuriglte
wyze altyt èéne en dezélve i s , ontrent alle o de neederhéllingcn der
p raak-ftraal.
Wanneer nu de ftraalcn des lichts uit de lucht koomen needer te daa-
len op het glasj zo is deeze f reede der hoekmaatentennaaften byge.
fyk
lvk ’’ tót 2 1 wanneerzeuit de lucht koomen vallen op het waater, zo
is die zélve reede der hoekmaaten, nagenoeg, gelyk 4 tot 3 : en deeze
zélve reede verandert altyt, na demaate der ftraalen des lichts, welke,
uit de lucht neederdaalende, op onderfcheidenefoortenvan a deuilcby-
nende lichaamen koomen te vallen.
Tweede L i d .
b üitlegginge van een andere eigen febap der c Wanjtraalingc.
Een andere eigenfehap der Wanftraalingen is , datze d wêêrkee-
rig evenreedig zyn, tuffehen de ftraalen des lichts, die op eenig , deur-
fchvnend lichaam needer te vallen, en die ftraalen, welke zich uit dat
zélve lichaam na de hoogte toe begeeven; dat is te zeggen, dat, by-
aldien de licht-ftraal A B , wanneerze op eenig deurfchynend lichaam
komt needer te daalen, het wélk een veel vryer doortochtdaar aankomt
te verkenen, alshetin ’teerfte lichaam heeft gehad, daar het uit komt,
kom t te naadei en aan de ƒ loot-lyn, eninBE aanftukkentcbreeken,zo
zuode die zélve ftraal EB nét eeven zo veel van die zelve Loot-lyn afwyken,
en in B A g weeder aan ftukken breeken , wanneerze uit E naar B
kwam te rugge te keeren.
Derde L i d .
Eerft gevolg, getrokftnuit de eigenfehappender b: Wanftaalinge.
Hier uit vólgd dan, wanneer in de Wanftraalinge de reede der
i Hoek-maaten is, gelyk 2 tót 3, dat £_de; Raak-hoek E D F in zulk
een geval kleender moet weezen, als 41 s 481 om aan deeze ftraal EB
een vrye uittocht te verleenen uit dit doorfchynend lichaam;^ en dat ooR
insgelyks deeze hoek niet grooter en moet weèzen, als 488 3 , wanneer
de l Hoekmaaten onder malkandere zyn, als 3 tot 4, wantby de min-
fte mangel van eenige deezer eigenfehappen, zoude de ftraal E B on-
moogelyk niet uit dit lichaam kunnen opklimmen, op geenerhande ree-
delyke óf bedénkelyke manieren.
Vierde L i d .
Tweede gevolg, getroiftn uit de eigenfehappen der m Wanftaalinge.
Vérder vólgd hier uit, wanneer deeze reede is, gelyk 3 tót 2 , óf,
gelyk 4 tót 3 . enz. dat een licht-ftraal altoos in een n deurfchynend lichaam
zal kunnen indaalen , hoedanig eene o neederhéllinge dit zelve
lichaam ook zoude moogen hebben.
C 3
a Corps
diaphanes.
b Ex plica*
cion.
c Refraction.
d Réciproquement
proportion
tidies.
e Corps
tranfparent
/La perpen*-
diculairc. {
g Rompre;
b Refraction.
i Sinus.
k. Angulus
incidentie.’
/ Sinus.
tn Relation.
« Corps
diaphane.
0 Inclinai*
fon.
Vyfde.