
fr-kefràéfcion.
^.-Egalité.
c Attribuer.
d Surface
d?un corps
diaphane,
t Inclination.
/Rcfr-aûhn.
gIncïiîiai'
fôn.
i>-Gorps
diaphane.
i ReftaÎÎGIÎ
»
^•CàufeS'
étrangères.
Achtiende L i d .
Xecde, uit wélke men bef uiten kan, dat een fraai des lichts^ gedmrende des.
zelfs doorgang van het eene doorfchynend lichaam in het andere , weinig
a Wanftraalinge heeft te lyden, zo wanneer hy heel veel kracht en fnélheid
heeft; als mee de, uit wat reede hy in teegendeel veel Wanflraalinge moet
ondergaan, wanneer hy heel weinig kracht en fnélheid heeft. En dat men
eek., op deeze gronden, onderfcheidene.reegels.vaJl kan fléllen. .
Men kan ook van deeze zaak, mynes érachtens, heel gemakkelyk
reede geeven; want, hoe grooter kracht en fnélheid een ftraal heeft,,
hoe mêêr hy ook in ftaat zal weezen om zyne reeds-begqnnene be-
weegingeineen réchte lyn te kunnen achtervolgen ; en mét eene tebe-
létten, dat hy in geenen deele daar van en komt afgeleid te wérden,
n* de eene of de andere zyde, door eenige de minfte van-buiten aan-
koomende oorzaake, hoedaanige dieookzoude moqgen weezen.
Nu en kan ik ook niet ziet zien dat het eenigzins noodzaaltelyk is ,,
dat alle de ftraalen des lichts heel volmaaktelyk onder élkandere gelyk
behoeven te weezen in kracht en fnélheid j . dit zélve zoude ook, onzes ,
bedunkens,, een zekere fbort van ongcrymtheid zyn ,, dat men eene •
geheel volmaakte b gelykheid aan hén alle zoude willen c toe-eigenenj-,
behalven dat de zonneklaare érvaarentheid zélve ons leert, dat van eene
oneindige meenigte van ftraalen, wélke op de d Oppervlakte van.
een deurfchynend lichaam vallen, mét ééne en dezelve e buiginge, de -
eene veel méér ƒ Wanftraalinge koomen te lyden als de andere , terwy-
leze dwars door een deurfchynend lichaam heene gaan. Op deeze wyze •
kan men de naarvólgende reegelen hier uit vaft-ftéllen..
Buiginge. { Inclinaifon.) Ia .de" Deuraicfat-kunde werd-by .de buiginge van
een .ftraal, fl'hioVmaijbn rayon ) die boek verdaan, wélke die zélve ftraal ■
maakt mét de raak-fpil, ( l’axe.d'éncidsace ) in het eerfte midden, en op het zélve
punt, daar hy.een tweede ftraalkpmt te ontmoeten,
- i. Wanneer’er.twee ftraalen des lichts zyn, diegeheejen al aan mal-
kandere gelyk zyn in dikte en fnélheid, .en dat die zélve ftraalen,,.
mét ééne en -dezelve g buiginge uit het eene h .deurfchynend lichaam in .
het andere koomen te vallen, zo zullen zulke twee ftraaleiieene eeven-
gelyke » Wanftraalinge ondergaan..
2. Wanneer zulke twee ftraalen deslichtsaatrtnalkandere wél gelyk.
zyn infnélheid,, maar ongelyk in dikte r zo zal de dakfte ftraal de mïn-
fte Wanftraalinge lyden; want hy zal altyt mêêr in ftaat zyn als de andere,
om zyne beweeginge en wég ineen réchte lyn te kunnen achtervolgen;
en bygevólge zal hyook, beeter als de andere, alle de k van
buitenaankoomende oorzaaken kunnen afweerenen weederftaan, die
•hem.eeniglinsinzyn wég zouden ó f willen hinderen,.óf hem daar van
afbréngen. ' 7 j/W a o r
i . Wanneer zulke twee ftraalen des lichts wél gelyk in dikte zyn ,
maar ongelyk in fnélheid, so zal die ftraal, wélke mét de meefte fnel-
heid voortgaat, de minfte a Wanftraalinge lyden; want hy zal, veel
beeter als de andere, die pooginge kunnen weederftaan, welke de Itorre
komt te doen, die zich in ftaat zal geftélt hebben om hem te naaderen, or
.hem van de b Loot-lyntedoenafwykcn. .
4. Wanneer zulke twee ftraalen des dichts ongelyk zyn, zo wel in
dikte als fnélheid, op zodaanig eene wyzê , dat het c overwicht der
dikte van de eene ftraal vergolden en goet gemaakt werd door het «verfchil
der fnélheid van de andere, zo zullen deeze twee ftraalen, in zulk
een geval, eene en dezélve maate van e Wanftraalinge moeten ondergaan.
.
5. Wanneer zulke twee ftraalen des lichts ongelyk zyn, zo wel in
dikte als fnélheid-, dóch échter op zodaanig eene wyze, dat ƒ het overwicht
derdiktewan de eene ftraal, niet vérgolden en goetgemaakt en
werd door hetj' verfchil der fnélheid van de andere, zo zullen deeze
twee ftraalen, .in zulk een geval, eene ongelyke maate van h Wanftraa-
•linge moeten ondergaan, wélke zo veel te ongelyker zal weezen, als
het overwicht van de eene ftraal, het verfchil van de andere minder zal
■ kunnen qpweegen ófgoet maaken.
.. Neegentiende L i d .
Dat'er zommige ftraalen des lichts zyn , wélke op i de W •rktuigen des Ge-
zichts een zwakjyer.óf Jlérker k indrukmaaken, de eeneminder, en de andere
meerder ; als tneede, dat alle de meenigvuldige verfcheidentheid der cou-
leuren, wélke men allenthalven gewaar werd, énkel en alleen daar iu beft
aat.
Vérders, deeze / Onderftéllinge leid ons, als mét de hand, tot.de
kénnifTe van de natuure, en den oorfprong der couleuren, daar de m wanftraalinge
orraffcheidelyk meede vergezelfchapt is; en het is ook door
het middel van deeze onderftéllinge, dat men, onzes érachtens, be-
kwaamelyk reede kan geeven van dit n verfchynffel, het wélke tót dee-
ze tyd toe één van de zwaarfte heeft gefcheenen te weezen van de gehee-
leo Natuur-kunde, jadatmeeris,t’eenemaal onverklaarbaar; Want de
ftraalen des lichts, mét meerder óf minder g kracht en fnélheid in onze
oogen indaalende, enaldaar, bygevólge, métonderfcheidenèbewee-
gingen wérkende op de q Wérktuigen van het gezicht, kunnen ons
daar ter plaatze zeer veele onderfcheidene r gevoelingen doen befpeu-
ren, en, moogelyk volkoomentlyk zo veele, als wy van noode hebben
, om ons eene zo overgroote verfcheidentheid van couleuren f gewaar
te doen wérden, als wy in der daad en waarheid allenthalven koomen
gewaar te wérden.
E 2 Twin-
<1 Réfraction.
b Perpendiculaire.
c Exces.
d Exces*
e Réfraction.
/Exces,
g Exces.
h Réfraction
»
t LesorgaS»
nes de la
veuë.
k. Frapper*
/ Hypothc--
(e.
m Refra-
Ctioiv
n Phe'no- !
mene.
o Phyfique^
p Force*
q Organes
de la veuc*
r Senfa»
tious.
ƒ Aperce*
Toir.