
18a BEGINSELEN
die langs a , b, e , d , uit het yfer uit-trékt, zal noodzaakelyk weeder na dê
Zuid-pool van de zeil-fteen toe-moeten-keeren.
Ten Vierden. Het overfchót van deeze ftóffe, die, in een kleene
a Qsamité. <*meenigte langs e , f , g , uit het yfer uit-trékt, zal daar noodzaake-
b Matiere lyk door h, i , k.,1, m , weeder moeten in-keeren, dewyleb de zeil-ftee-
magnst1- njge ftóffe, die, in een groote overvloed, en métc heel veel kracht,
tImpetuo- langs a , b , c , d ,~uit dit yfer uit gaat, om weeder na de Zeil-fteen
lité. toe-te-keeren, geenfins een genoegfaame ruime plaats open-laat, aan
de zeil-fteenige ftóffe", die door e , f , g , uithetyfer uit-trékt, om
d Paücille d van-gelyken weeder na de-.Zeil-fteen zélfs toe-te-kunnen'keeren-:
eRcflcchic waar uit dan ook onvermy delyk moet voort-koomen, dat deeze zélve
ftóffe, voort-gedreevenen e wêêrom-geboogenwérdende na hetyfer
B F toe, dóór die ftóffe, wélke langs a , b , c , d , uit het yferuit-gaat,
genoodzaakt wérd, om, door h, i ,k_, l , «,daar al weeder in-te-moeten-
. keeren, en, by-gevólge, omgeftaadigrondfomditzélveyfer/heene-
J lrcu ' te-moeten-draaijen.
Eneindelykte» Vyfden; zo-wanneer men dit.ftuk yfer van de Zeil-
t fteen af t komt-te-plaatfen, zo zal menbevinden, dat het een gcdeel-
* MS'etica te der g zeil-fteenige ftóffe, die rondfom dit yfer heene-draaid, ter--
‘ wyle het daar nóch aan vaft-gehécht was > aan deeze zélve Zeil-fteen zal
koomen-te-ont-trékken : dit gedeelte nu der zeil-fteenige ftóffe,
1 Conti- wélke dit yfer aan de Zéil-fteenkomt-te-ont-trékken, h achtervólgen-
nuam a de mét rondfom het yfer heene-te-draaijen, moet daar noodzaakelyk
alle de i eigenfchappen van een waarachtige Zeil- fteen aan meede-deelen
‘ enover-laaten.'
Zo-wanneer nu het yfer A F aan de Zuid-pool van de Zeil-fteen
A O B E wérd vaft-gehécht, door wélke men onderftélt dat de zeil-
fteenige ftóffe weeder in de Zeil-fteen in-trékt, na dat ze uit dit yfer is
uit-gegaan; zo zal een groot gedeelte van deeze zélve ftóffe, die langs
a , b , c , d , in het yfer in-trékt, om na de Zeil-fteen A O B E toe-te-
gaan, zo wél ter-réchter-als ter-llinker-hand, daar van daari moeten <
iS’ccarter. 4 verftrooijen enwég-geraaken, voor-en-al-êêr ze tot aan de Zeil-fteen
zélfs toe-kan koomen; vooreerfi, doordiende zeil-fteenige ftóffe, wél-
2 Liquide, ke als een zeekere löort van / een vloeijende ftóffe is, óf liever, dieeeniger
maate na een m ftérke ftraal óf ról van waater gelykt, wélke mét
^'r'dre Sroote kracht uit eeneon-eindige meenigte van heele kleene builjes
dVau rC uit-fpringc, heel veel zwaarigheid vint, om door de naauwe canaaltjts
n Priüncs. der n Kant-zuiltjes van de Zeil-fteen daar in-te-konnen-dringen, ter-
wyle ze uit de ruime en breede ca.na.alen der kant-zuiltjes van het yfer uit-
«Maticre komt; enten tweeden, dewyle o de zeil-fteenige ftóffe, die door het
roagneti- midden van dit yfer door-gaat, on-ophoudelyk die ftóffe komt voort-
p circoufe-te -ft°u wen en van zich af-te-dryven, wélke ontrént p de Omtrék van
lencc. het yfer is: waar door het dan ookkomt-te-gebeuren, dat een-gedeelte
der
der NATUÜR-KÜNDE, 181
der zeil-fteenige ftóffe, die langs a , b , c , d , inhetvferAF in-trékt,
nahetyfer A F toe-te-gaan;. zo wérd die ook met eene daar doorweg-
geruk/en voort-gedreeven, naar e , f , g , toe, door
f en ze genoodzaakt wérd om al weeder op een nieuw in het yfer A F m
o ° - j-: — „„.iwwwvïp-. een,seftaadi£zef Ommeloop;
Vier-en-dértigfte L i d .
Opwal wyzj menceenftuk yfer g a a n d e Zeil-feenkanflryhn? en c Aimantt
de kracht deszjlfs daar aan m-kan-dni&n, ah het eemgfmmcogelyk^ om •
Men moet ook hier ter plaatfe wél d aanmerken, dat de lengte en dikte ^
van het ftuk yfer, daar.men de kracht van de Zeil- fteen wil in-druitken, , n[Op0n;.
( aimanter.) eénige e gelykvórmigheid óf over-een-komfte moet heb- oiuiees.