
a
l ’oints.
b Larmes
»
B L A D - W Y Z E R ’
VIII. H O O F D -D E E L .
Van de maniere om de Glaazjn der
Vérre-kykers wél te Jlypen.
Eerfle Lid, Dat de deugd van de
groote Glaazen der Vérre-kykers
wel voornaamentlyk van de ltófiè
afhangt, daar men ze van maakt j
maar, dat het ten uitterften moei-
jelyk vale, om eenige flófïè te be-
koomen, die geheel-en-al goet is-.
9 '
Tweede Led. Fouten die men in ’ t gemeen
inde ftóffe gewaar wérd. 91
Derde Lid. Wat de 4 fandjes óf blaasjes
in het glas zyn. 91
Vierde Lid, Dat de Koel-oven van
het glas urttermaaten dienftig is ,
om daar de fandjes óf blaasjes, en
kleene onzichtbaare buisjes van wég
te doen gaan. 91
VyfdeLid. Dat een lucht, die dunder
is als die wy daagelyks in-aaflèmen,
het glas zomtyds wel doet fplyten.
93
Zesde Lid. Dat men zich geenhns
daar ever en behoeft te verwonderen
, dat een langwerpige Glas-
druppel, van welkers dunne ftaart
men een klein ftukje komt af te
breeken , in een groote ronde Fles,
daar men degroove lucht eeven te
vooren heeft uitgetrokken , niet
alléén t’eenemaal en komt te ver-
bryfelen, maar, dat ze zélfs mét
een veel grooter gewéld en geraas
in deeze Flés aan Hukken breekt,
als in de vrye lucht. 9 5
Zcevende Lid. Uit wat reede de Tandjes
óf blaasjes aan de Glaazen der
Vérre-kykers eenig kwaad kooraen
toe te brengen. 94
irfchtjle Lid. Op wat wyze men de
fandjes ó f blaasjes voor kan koo-
men. 94
tdecgende Lid. Wat de l drupjes in het
glas zyn, midsgaaders het kwaad
dat ze aan de groote Glaazen dék
Vérre-kykers kunnen toebréngen.
95
Tiende Lid. Dat de drupjes mêêr
kwaad aan de Glaazen der Vérre-
kykers toebréngen, als de fandjes
ó f blaasjes. 95
Elfde Lid. Waarom de drupjes het
meefte kwaad doen. 9)
Twaalfde Lid. Wat de a draadjes in
het glas zyn, en het kwaad dat ze
aan de groote glaazen der Vérre-
kykers doen. 96
Dartiende Lid. Wat de ï déddingea ó f
taaffels in het glas zyn. 96
Veertiende Lid. Hoe men de béddin-
gen zal en kan vermyden, midsgaaders
de vouwetjes ó f adertjes»
daar ze in ’t gemeen van verzélt zyn.
96
VyfliendeLid. Dat de c vouwetjes óf
adertjes de alderaanmérkelykfte
gebreeken zyn, van alle de fouten
die men in het glas kan vinden.
97
ZéjliendeLid. Dat'er veelerleije foor-
ten van vouwetjes ó f adertjes iu
het glas zyn. 97
Zccventien.de Lid. Menging van het
glas], dat tót de Spiegels en Glaazen
der Vérre-kykei s wérd gebruikt,als
meede, wat de vouwetjes ó f adertjes
eigentlyk zyn. • 98
ydchtiende Lid. Oorfprong van een
..zekere foort van drupjes in het glas.
„ . 98
Necgentiende Lid. Dat het in geenen
deele noodzaakelyk is , om wyd-
loopig alle het kwaad aan te wy-
zen, dat de vouwetjes óf adertjes
aan de groote glaazen der Vérre
kykers kunnen toebréngen, als
meede, dat'er onderfebeidene (horten
van dezélve in het glas zyn,
van wél ke de eene nóch veel gevaa-
relyker zyn als de andere. 99
Twintigjle Lid. Dat het noodeloöze
en vergeeffche arbeid is, wanneer
men een glas van een Ve’rre-kyker
. weeÉ
«Filets#
b t Mm
bier»
r Fibres
»
B L A D - W Y Z E R.
■ weeder voor de tweede maal gaat
jve'rflypen, dat de eerfte reis niet wel
is uitgevallen j en uit wat reede.
99
Een-cn-fwintigfte Lid. Op wat wyze
men de groote Glaazen der Vérrekykers
moet bewérken. 10°
Twee-en-twintigjle Lid. Wat men al
doen moet, om Glaazen van Vérte-
kykers te krygen, die van een bepaalt
Brandpunt zyn. t ° °
Drie-eri-twintigfte Lid. Hoe men de
Glaazen derVérre-kykers moet verzachten.
101
Zser-en-twintig/lc Lid. Hoe men het
glas moet polyften. ip i
Vyf-en-twintigjle Lid,. Dat men hier
ter plaatze niets overgeflaagen
heeft, als alléén zomnvige kleinig-
heedjes, die dee-ze maniere mét alle
andere gemeen heeft. *°1
.Zér-en-twintigjle Lid. Dat’er weinig
kansis, om eenigebeeteremaniere
ooit uit te kunnen vinden , door
wélke men éénige beeteren uitdag
mag verhoopen te zullen hebben,
ontrent het dypen en bewérken van
de groote Glaazen der Vérre-ky-
. kers, als die maniere is, wélkenu
zo aanftonds door my is aangewee-
zen. ( 101
Zeeven-en-twintigde Lid. Hoemen de
Oog-glaazen moet üypen en bewérken.
*®3
irfcht-en twintigde Lid. Dat de houte
handvatfels, en alle andere foorten
van konft-wérken, zo wél hinder-
lyk zyn in het bewérken der Oog-
glaazen, als in het bewérken-van
de groote .Glaazen der Vérre-kykers.
i °3
Ldeegcn~en-lwintigfle Lid. Hoe men de
kleene Oog-glaasjes moet dypen en
bewérken. 103
Dartigjle Lid. Hoe men deeze Glaasjes
moet polyften. 104
Een-en-dartigfte Lid. Hoe men de
kleene Oog-glaasjes moet maaken,
die een Brandpunt hébben , dat
kleender is als het vierde deel va»
1
Twee-en-dartigde Led. Dat de
ken van het Glas opeen heel andere
wyze aan de groote en kleine Oog
glaazen fchaadelyk zyn, als ze aan
de groote Glaazen derVérre-kykers
hinderen. , ,
Drie-en-dartigjle Lid. Dat'er heel vee
aangeleegen-is, dat de Glaazen
gepoly ft wérden.
IX. H O O FD -D E E L .
Van de maniere om zêch we^te
dienen van de Glaazen der
Vérre-kykers.
Eerde Lid. Dat’er tweederhandezaa-
kenzyn, die de eevenwydige draaien
koomen te beletten van zich heel
volmaakrelyk in één punt weeder te
zaamen te vereenigen. t°S
Tweede Lid. Dat’er geen middel altoos
en is, om zélfs maar één van deeze
twee zaaken afzonderlyk te kunnen
vermyden. I0®
Dér de Lid. Dat de Klootfche gedaante
daar nóch veel beeter aan komt
te voldoen , als eenige andere Fi-
guure, wélke men ooit óf ooit in
zyne inbeeldingc daar van zoude
hébben kunnen fórmeeren. 107
Fierde Lid. Betooginge van eenige
Voordellen, raakendede a Wêêr- „sufte
om-buiginge io 7* i» n' -
Vyfde Lid. Betoogingen van eenige
Voorftéllen, raakende de b Wan-
ftraalinge. 1 1 1 aio».
ZérdeLid. Dat’er tweederhande oor-
■ zaaken zyn, die de volmaakte te-
zaamen-komfte der Raak-ftraalen
beléteen , die eevenwydig aan de
As zyn. 145
Zeevende Lid. Dat dit alles ons noodzaakt
, om een zeekere maat te
moeten houden, ontrént de ope-
ningen van de Glaazen der Vérre-
kykers. 143
* * * v/icht- «