
a® ù côté
Méridional
de l’Equateur.
b Difpofi^
tion.
e Reyolu-
tion.
</Âxe.
i Dilater &
affoiblir.
ƒ En deçà.
g Aü delà*
b Difpofi-
tion.
i En deçà.
^ Au delà.
/Terres -
Auftralesrm
Réfléchir.
n Æqnator.
§ Limites,
p Mare Pa-
ciHcum.
q Limites.
T Variables.
J Saifons.
échter de Noorde-Wind, 4 aan de Zuid-zyde van den Ee venaal', altyd
na het Noord-Ooften toe-hélt, en de Zuide-Wind, na het Zuid-
Wéften. Want b de geftéltenis en órde der Zee-kuften van China,
Nteu-Hólland, Nieu-Guinea, en van alle die groote Eilanden, wélke
tuflchen deeze over-groote Land-ftreeken in-léggen, is de réchte
grond-oorzaak, dat de Noord-Oofte-Wind, die, door ede om-bui-
telinge des Aardkloots rondfom zyn eige d As, alsmeede, doordien
de Zon de lucht in de zuidelyke deden des Aardkloots komt e te verdunnen
en zwak-te-maaken , geduurig zoude-moeten-waaijen, van
de Maand October af, tót de Maand van Mej toe, zich ƒ aan deeze zyde
der Eevenaars-kring (Equator) in een Noorde-wind komt-te-veran-
deren, ja, dat hy zélfs, g aan geene zyde van deeze Cirkel, na het
Noord-Ooften toe begint te héllen : en de £> geftéltenis en órde van
deeze zélve kuften is inlgelyks de réchte grond-oorzaak, dat deZuid-
Oofte-Wind, die, door de om-buitelinge des Aardkloots rondfom
zyn eige As, als meede, . doordien de Zon de lucht indeNoordelykc
deelen des Aardkloots komt te verdunnen en zwak-te-maaken, geduurig
zoude moeten-waaijen, van de Maand Mey af, tót de Maand
October toe, .zich i aan deeze zyde der Eevenaars-kring (cxEquator)
in een Zuide-Wind komt-te-veranderen, en, dat hy zélfs na het
Zttid-Wéften toe komt-te-héllen, k aan geene . zyde van deeze
Cirkel.
Ten zjeevenden-,. Op wat wyze de Wéfte-Wind , ontrent / de Zuid-
landen, zich in een Oofte-Wind kan veranderen. • Want de Wéfte-
Wind kan zich van de Zee-kuften van Nieu-Hólland heel gemakkelyk
m af-buigen,. en, op deeze wyze in een Oofte-Wind veranderen.
7 en achtften; .Waarom de Noord-Oofte-Wind in de Vreedzaame
Zee (Mare Pacificum) heerfcht en de overhand heeft, aan de Noord-
zyde van de» Eevenaars-kring; en de Zuid-Oofte-W ind aan de Zuid-
zyde van deez^Cirkel.
Ten neegenden-, Waarom o de fcheidspaaleh, alwaar deeze winden
van p de V reedzaame Zee koomen op-te-houden, ten-naaften-by ééne
en dezélve zyn,. als die foheidipaalenzyn, alwaar de winden op-hou-
den, die in de andere Zeen waaijen.;
Ten tienden; .Uit wat reede men, buiten de Streek van alle deëze
a foheidfpaalcn, altyd r veranderlyke winden komt-te-ontmoeten en
gewaar-te-wérden, ófliever, Wéftelykc Winden, na de loop van/de
getyden desjaars, enz,...
Elfde
Elfde L i d.
Dat alle het geene, dat wy tót nu toe; aangaande de Winden, ter-needer-
'hébben-gejlélt, alléén van die Winden ver (laan moet wérden, wélke op de
Z e e , heel vérre van het land af, heerfchen en de overhand hébben.
Men moet hier ter plaatfo wél aanmérken ; dat alle het geene, dat
wy tót nu toe, aangaande de winden , ter-needer-hébben-geftélt,
alléén van die winden verftaan moet wérden, wélke op de Zee, heel
vérre van het land af, heerfchen en de overhand hébben; alwaar de
a uit- waaflemingen,die on-ophoudelyk uit de Aarde op-ryzen, midsgaa- „ Exbalai-
ders de b onderfcheidene ftand en geleegenheid der Bérgen, val- fons.
leijen, enboflchen, niet krachts genoeg en hébben., om hcnéénig- i Suuation
iïns te kunnen ftooren óf verhinderen. diwt ■
Twaalfde L i d .
Dat c de loop óf vloed der waaieren van één en het z.élve'd beginjfel af- t Lec«m-
hangt, daar de winden van afhangen. ram.
d Principe.
Men dient ook vérder wél e aan-te-mérken, dat de loop óf vloed eRcraar-
der waateren van één en het zélve beginflel af-hangt, daar de win- <lucr‘
den van af-hangen : dat is, dat ze inlgelyks van de daagelykfche
/Om-buitelinge des Aardkloots rondfom zyn eige^ As af-hangt, wél- /Revola-
ke van het W éften af na het Ooften toe draait; maar dat echter de tion.
ftraalen van de Zon op het waater h eene geheel-en-al-teegenftrydige
uitwérkinge moeten doen, als ze op de lucht koomen-te-maaken;
gelyk als zulks heel gemakkelyk te begrypen zal weezen, voor een
ieder, die maar mét éénige de minfte érnften aandachtzynegedachten
hier over zal gelieven te laatengaan: want de ftraalen van de Zon
dryvèn de waateren voor zich heene, die zy niet-en-kunnen verdunnen,
en ze trékken inteegendeel de lucht na die oort óf-plaatfo toe,
alwaar ze, récht i lootlyniglyk daar op vallende, de lucht ook, by- * Pcrpendi-
gevólge, koomen te verdunnen en te verzwakken, die daar door dan cuIaire"
meede genoodzaakt wérd, om voor de kracht en het gewéld van die
lucht te-moeten-wyken, wélke daar rondfom is.
v
Ee z W j