
mooglykheid en ongerymtheid in zich in-fluit.
# Surfaces. Daar*en-booven , de tuflchenruimte , die’er tuflchen a de opper-
vlaktens deezer twee lichaamen noodzaakelyk zoude moeten weezen,
zoude de allerminfte moeten zyn, die men , zélfs mét zyne gedachten
, reedelyker wyze eenigfins zoude kunnen bedénken, dewylze
door eene onmiddelyke te-zaamen-voeginge zoude beginnen: dat is,
»Intervalle. door eene fcheidinge van Niet} ook zoude deeze geheele b tuflchen-
ruimte t’eenemaal mét zulk een foort van kleene lichaampjes vervult
moeten zyn , die c eene gevoegelyke eevenreedentheid hadden mét
«onuez. die zelve tuflchenruimte.
Tiende L i d .
Teegenwérpinge, en antwoord daar op.
Dat men my nu hier ter plaatze vérders niet teegen-en-wérpe, dat
deeze twee lichaamen , A en B, zich tót m het on eindig toe zullen
ti-utdi ei- verbryfelen en aan ftukken breeken, om daar door geleegentheid aan
guur dtr de dunne Stóffe te geeven van deeze geheele tuflchenruimte t’eene-
■voorigetj- maal te kunnen vervullen : want, by-aldien één deezer twee lichaa-
gelyk als, by voorbeeld, het lichaam A, aan ftukken kwam te
breeken,. óf liever, het geene één en het zélve is , indien het zich in
twee deelen kwam van-een-te-fcheiden , zo zoude der, door deeze
zélve fcheidinge , noodzaakelyk een tuflchenruimte tuflchen de twee
deelen van dit verbrooke lichaam moeten koomen, die nóchmaals op
ééne en dezélve wyze vervult zoude moeten wérden , en zo voort,
d Etendub'. tót in het on-eindig toe: Want, hoe uittermaaten klem ook d de uitge-
«Surfaccs. ftréktheid der twee e Oppervlaktens zoude moogen weezen, die zich
op deeze wyze van élkandere kwaamen af te fcheiden, zy zouden
échter wél noodzaakeiyk éénige uitgeftréktheid dienen te hébben, en
/Intemlle. °P óeezc zelve wyze zoude f de tuflchenruimte , die’er door deeze
onderlinge fcheidinge voort zoude moeten koomen, ook wél eenige
uitgeftrektheid diénen te hébben.
Eindelyk , by-aldien twee ran deeze eerfte kleene lichaampjes,
dat is, van de zulke, die zonder eenige gaatjes (Port) zyn, en van
welke eene on-eindige meenigte de lichaamen fórmeeren, die wy door
de uitwéndige zinnen gewaar wérden , zich niet anders van maikanderen
en kunnen affcheiden, als, mét zich onderling, tót in het oneindig
toe, te verbryzelen en aan ftukken te breeken } Hoe zoude het
dan moogelyk weezen 3 dat wy eenige de minfte gewrochten der
Natuure zouden kunnen verklaaren, óf eenige fchynbaare reede daar
van geeven?
Laat een klomp gouds fmelten, zo dikmaals als het u gelieft} gy
zult cr altyd weeder goud uit krygen} zo wél voor als na een groot
getal
getal van dikmaals hérhaalde fméltingen. Laat een zeekere a mee-
ningte waaters te zaamen kooken , onderfcheidene reizen na malkan*
deren, der zal altoos waater zyn en blyven , zonder dat de meenig-
vuldige b uitwaaflèmingen en overkookingen dit zélve waater iets óf
wat van zynen aart en natuure van waater zullen hébben kunnen doen
veranderen. Hoe zoude het dan kunnen weezen, dat de kleene deel-
jes, daar, by voorbeeld, het goud uit beftaat, en die, door de hitte
en kracht des viers, tót in het on-eindig verbryzelt zouden zyn ge-
weeft, geduurende de booven-geftéldc dikmaals-hérhaalde fméltingen,
alle eindelyk weeder nét ééne en dezélve gedaante , grootheid , en
aan-een-fchaakelinge der deelen zouden koomen aan te neemen, dieze
van te voore reeds al hadden ?
Elfde L i d .
Andere teegenwérpinge, en antwoord daar op.
Men zal hier ter plaatze wyders niet nalaaten van my teegentewér-
pen } by-aldien twee eerfte lichaamen, die maikanderen onmiddelyk
raaken, geenftns op die wyze van élkandere kunnen afgefcheiden
wérden, die wy nu zo aanftonds hébben aangeweezen en uitgelégd,
dat ze dan échter ten minften wél van élkandere kunnen afgefcheiden
wérden, terwyle ze opmalkandere koomen te glyen ; maar dit kan
onmooglyk niet gebeuren, als alléén in deeze naarvólgende twee gevallen}
dat is, zo-wanneer alle beide c de oppervlaktens, die élkan-
deren onmiddelyk koomen te raaken, óf volmaaktelyk iigladenéffen
zyn, óf, wanneerze volftréktelyk van e een klootfche gedaante zyn, en
dat een ieder lichaam ook nóchdaar-en-booven ƒ een gedeelte is van één
en dezélve £ kloot, het eene h bólzynde, en her anderé i hól.
Vérders, dewyle een klein lichaam , dat op deeze wyze op een ander
zoude glyen, aan alle kanten t’eenemaal omringt is door zeer vee-
le andere kleine lichaampjes} doordien het, k de oppervlaktens van
de eerfte verlaatende, noodzaakelyk weeder voort andere oppervlaktens
moet ontmoeten, die t’eenemaal gelyk zyn aan de geene die het
komt te verlaaten; dewyle het lichaam, dat in deszélfs plaats weeder
zoude koomen, noodzaakelyk in alle manieren aan dit eerfte lichaam
gelyk zoude moeten weezen, en zoo voort, tót in het on-eindig toe}
zo is het immers / baarblykelyk , aan alle en een iegelyk , die mét
eenige de minfte aandacht en opmérkinge zyne gedachten ter deege
hier over last gaan, dat de lichaamen , die maikanderen onmiddelyk
koomen te raaken, zich eeven zoo wéinig op deefe wyze van élkandere
zouden kunnen affcheiden, als ze zulks op de eerft-verhaalde
maniere zouden kunnen doen, en dat ook zo doende m de bewee-
ginge, in een Hcel-Al dat t’eenemaal aan alle kanten yol is, onmoo-
Se*
* Quamiti;
b Ebulli^f
tions.
c Surfaces»
d Places.
e Sphérique.
ƒ Portion*
gSphere.
b Convexe.
i Concave.
^Surfaces,
/ Evident*
m Mouyc*
mène*