
a Piquant.
$ Exces.
c Recherche.
d Oon figuration.
<5 Pointu.
yConfigulatiou.
te doen verméngelen, en als in-een-te-fmélten > eeven-gelyk als de
kóks heel dikmaals in hunne fauffen het * fcherpe gewoon zyn met het
foete teverméngen, om ze daar door dés te fmaakelyker voor de tong
te tnaaken: en men ondervint by-na daagelyks, dat een weinig peepet,
óf iets diergelyks, in de fauffen veeltyds eene veebbeetere uitwerk
in g doet, als de alderfoetfte dingen zélfs, die geenfms na-en-zullen-
laaten t ’éënemaal on-fmaakelyk te wérden, zo-wanneer men ze met
al-te-grooten b overmaat ergens in komt te gebruiken.
Vyf-en-veertigfte L t v .
Vat men het vérdere C onder zoek^ aangaande d de waare gefchaapenheid
der dealen van zeer veele andere lichaamen alhier t'éénemaal met voordacht
heeft na-gdaaten, doordien men x ttiil aan het vermaak van den opmerkenden
JjtezjY weent over-te - Uint en.
Men zoude nu hier ter plaatfe' heel bekwaamclyk vérder kunnen
voort-gaan, mét, op deeze wyze als wy nu reeds begonnen hébben,
de waare gefchaapenheid der deelen van .zeer yeele andere lichaamen
te onderzoeken, die gemakkelyk onder onze uitterlyke zinnen vallen y
en daar inne, onderen anderen, te doen zien, dat de fouten, mooge-
lyk, niets anders en zyn, als eene on-eindige op-een-gehoopte mee-
nigte van heele kleene lang-achtige deeltjes,, van. welke de zommige
aan het:ééne einde, en de andere weeder aan alle beide de einden,
c fpits en fchérp zyn} van wélke de zommige heel groot, enandeie in
teegendeel heel klein zyn} waar van de eene deeltjes maar alleen ipits
en fchérp zyn, gelyk-als naaldjes, zonder échter daarom fcherpfny-
dende te weezen, en de andere weeder fcherpfnwlende, gelyk-als
lémmeties van rnéllen, zonder dat ze met eéne ipjtsoffoheip van puntjes
zyn; en van wélke de zommige te-gelyk fchéipfnydende en fpits
óf fchérp van puntjes zyn, enz. Maar ik ben teegenwooidig metge-
zint om den opmérkenden Leezer van het vermaak te berooven, dat
hy fohéppen kan, door dit onderzoek zélfs by der hand te vatten, en
te volvoeten, vólgens de beginffelen, die wynn zq.aanftondshebben
ter-needer-gejlélt en aan-ge weezen,
Zés-en-veertigfte L 1 ï>s
Vat men échter gezint is , om mét alledeuitterftenmgelyke namwkeurig*
heid de natuur en eigepfehap van het yfer en van de .
en uit wat reede.
tii-fteen te onderzoeken y
W y zullen ons échter mét alle moogelyke omzicht en naauwkeu-
rifiheid trachten beezig te houden^ ontrent het onderzoeken van ƒ de
0 waare
waare gefchaapenheid der deeltjes, daar het yfer uit is te-zaamen-
e e z é f als meede ontrént het na-fpeuren van die deeltjes, daar de
leiWïeen uit beftaat, om daar door vervólgends-in ftaat te geraaken,
om reede , te kunnen geeven , van alle «» de verwonderens-waardige «Effits
gewróchten en uitwérkfelen van deeze wondei-zéldzaame fteen. ££**:
Zeeven-en-veenigfte L 1 o.
Htflork ctt cigenfthappen van het Yfer.
Na.dat het Yfer dan uit de mynen is getrokken, en, zo yeelalshet
moo^elyk is, gezuiverr, van £ de verfcheel-geflachtige ^haamen, $ Corps Kc-
daar het allenthalven meede vermengd is, wanneer hét eerft uit de t«ogenes.
mvnkomt, zo doet men het in een t fmélt-oven, met een zeekere cFouiueau,
foort van aarde, die in ’t gemeen in overvloed ontrent deeze Yfor-
mynen gevonden wérd , en die, buiten alle twyffeL, door het
fout dat ze by zich heeft, heel veel toe-brengt1 om het Yfer des te
lichter te doénfmélten. Wanneer nu dit Yferop deeze wyze gefmolten
is (dat men niet anders als door een uittermaaten t heet enfterkvier f violent,
doen en kan) en dat men der alle de fchuim heel fchoon booven-af-
genoomen heeft,-zo laat men het vérder in vórmen tot ftangen oi
baaren loopen, wélke in ’t eerfte uit een ftóffe beftaan, die uittermaaten
hart en brós is, maar die men échter vervólgends genoegzaam
zicht óf taai weet te maaken, door' ze heel dikmaals d in het vuur te ^Rc<;uifiru^
zetten, en .ze dan 't eikens, zo-wanneer ze t eenemaal gloeijende is,
lullig mét den haatner te flaan. .
Ta zélfs zal dit Yfer:, na dat: het-in het vier gloeijend is gemaakt
ceweeft, en dat men het daar na heel langfaam kout heeft laaten werden,
daar na zacht en taai genoeg wérden, om zich, zo kout als het rFiIicre,
is, door e een trek-Yfer heene te laaten haaien, en zichuit-te-laaten
rékken, zo als men het maar lébbën wil. ï
Wanneer men nu dit zélve Yfer op een bot kout laat werden, na
dat men het in’t vuur gloeijende heeft gemaakt gehad, zo zaldeszelfs
buittenfte korft wel heel hart en bios wérden, maar het zal echter van
binnen eeven zo- zacht óf taai blyven als het van te voore was.
Men heeft ook nóch eenanderefoortvan Yfer, dat men ftaal noemt,
hetwélke, na dat men het in’t vier heeft gloeijende gemaakt, endat
men het daar na op een bot kout laat wérden, zyn eerfte hardigheid
weeder komt aan-te-neefnen: dit zelve Yfer of ftaal nu werd op een
nieuw weeder Sacht enbuigfaam, zo-wanneer men het, na dat het
in ’t vier is gloeijende gemaakt, weeder heel langfaam laat verkoelen
, het geene men eenige meerder of minder reizen vervólgends na
malkandere zo kan laaten doen, na dat men dit Yfer bevint in
O t den