
à Révolution*
b Succefll-
yemcnt.
s Boule.
d Ranger.
* .Limon.
ƒ Circuler.
g Tuyaux.
b Prismes.
i Parallepi-
pedes.
k Matière
iubtile.
I Prismes.
m Bouts.
-fi Prismes.
o Subtile,
p Evident.
enop-ryft, aan de êéne zyde van dit vat, als aan de andere} alsmee-
de , dat men, by-aldiendit waater in het begin van de éérfte a om-
meloop in A korntop-te-zwéllen, en in D néér-
te-zakken, bevindeuzal, dat he t, in het begin
van een tweede ommeloop , in C zal op-
zwéllen en in B needer-zakken, en alzo b ver-
yolgends na malkanderen , mids dat men het
waater in -dit vat ook doe draaijen, na het vervólg
der létteren A B D C.
Vierde L i d .
Vergehkmge des jiardkjoots , mét deeze hólle glaaze c kloot.
Dat men zieh nu teegenwoordig eens inbedde, dat de kloot AOBE
de Aardkloot is; dat de vogt, in wélke deeze kleene pypjes zich d in
órde koomen te fchikken, op zulk eene wyze alswy nu zo aanftonds
(in het eerfle Lid deezes Hoofd-deeh) hébben verklaart en ter-needer-ge-
ilélt, een zeekere foort van een zachte en weeke e flym óf klay zy,
die heel diep binnen in de Aarde komt/ om-te-draaijen; eneindelyk,
dat g de pypjes, die in deeze vogt heen- en-wêêr-dry ven, wélke in deeze
kloot rondlbm-beilooten is , h kant-zuiltjes, óf liever , «balkjes
vanyzer zyn, die over-al, tuffchen deczeflymóf klay, verfpreitzyn.
V y fd e L i d .
Dat k de fyne flófje , die tuffchen de hólle kant-zuiltjes van het yfer besloeten
is, dat eigentlyk de Zeil-fieenige Hofje is (Materia Magneticaj
noodzaakglyk. rondfom deeze 1 kant-zuiltjes moet om-ltopen ; en uit wat reede
dit zo moet weezen.
Dit dan alles zo zynde, naademaal deeze kant-zuiltjes hól zyn, en
open aan beide de m einden, in de gedaante van heele kleene buisjes, (ca-
naaltjes) gelyk-als deeze kleene pypjes zyn, die in het waater van de hólle
glaaze kloot dry ven, (bezie de Figuur van pagg. 150 .)als meede,doördien binnen
in deeze n kant-zuiltjes een ftóffe verborgen is, die ten alleruitterfte
o fy n endun is; zo is het immersp baarblykelyk, dat deeze gantfche ftóffe
noodzaakelyk, mét alle bedénkelykevryheid, on-bedwongenin deeze
weeke flym óf klay moet zweeven en dryven, en dat ze oók, by gevolge
, zich onmoogelyk daar niet in beflooten en kan houden, ter-
wyle dat de Aardkloot op zyn eige As komt om-te-draaijen, vanhet
Wéften af naar het Ooften toe, maar dat ze veel êêr, mét een zeekere
foort van onftuitnigheid (impetuofité) daar altoos- on-ophoudelyk
van moet uit-gaan.
D e w / k nu deeze buisjes, (canaaltjes) die binnenin deÉ kant-zuiltjes
jes (prismes) van het yfer beflooten zyn, geenfins ruimen wyd genoeg
en zyn, om allerhande foort van ftóffe te kunnen bérgen óf ont-
fangen, en dat ze ook, moogelyk, wél niets anders en kunnen ont-
fangen, als alléén een ftóffe, -die ten alleruitterfte a fyn en dun is,
wéüce wy ook hier na altoos, in het vervólg deezer Verhandelinge, de « Subtil®.
Zeil-fteenige ftóffe (matena Magnstica) zullen noemen ; zoen kan ook
deeze ftóffe by-na uit één van deeze b kant-zuiltjes zo dra niet uit-gaan, tprismcs-
gelyk-als A is, óf daar komt al zo voort wee-
.........£ ......der een zeekere andere ftóffe, die van één en
.... v k __■ dezélve aart en eigenfehap is, om deeze verlaatene
leedige plaats weeder te vervullen, en,
H by-gevólge, moet ook deeze zélve ftóffe onophoudelyk
rondfom dit kant-zuiltje c om-
draaijen , uit hetééne eindje van deszélfs buisje (canaaltjé) daarvan «Circulcr.
uitgaande, en zo aanftonds aan het ander eindje daar weeder in-koo-
mende: Want de d Zeil-fteenige ftóffe, geftaadig wêérom-geboogen d Matwia
wérdende, door alles dat zich teegen e de vrye doorgang deszélfs bui- m agnetica.
ten dit kant-zuiltje komt aan-te-kanten, vint heel veel meerder ge- «Péflagc.
mak en lichtigheid,om deeze/rond-achtige wég te nemen en in-te-flaan,
als eénige andere w ég, die men éénigermaate zoude kunnen bedénken. ja|^,rc“‘
Door ééven deeze zélve reede is het ook, by-aldien der twee, drie,
óf-een grooter getal van deeze kant-zuiltjes (prismes) is, gelyk-als
A B , C , enz. die op een zeekere kleene afftand van elkandere zyn
afaefcheiden, en die als aan één draadje aan malkanderen hangen; dat,
in zulk een geval, de dunne ftóffe, wélke , byvoorbeeld, uitheteer-
fte e kant-zuiltje A uit-gaat, zo aanftonds al weeder in het tweede •
kant-zuiltje B moet in-keeren,endatzeverderopdeezewyze, al vloei- j Pwmc.
jende, uit het ééne kant-zuiltje in het andere, tot aan het laatftetoe,
weeder in het éérfte kantzuiltje A moet in-koomen , door eeven
die zélve openinge, wélke haar nu voor-heene al meer-maalen tot een
ingang heeft verftrékt, en, dat ze, op deeze wyze, eengeduun^e
h Ommeloop rondfom alle deeze kant-zuiltjes moet doen , eeven als ; C ircuit
óf ’er in der daad en waarheid niet méér als een eemg * kant-zuiltje tion.
weezendlyk en was. ' 1 rismc‘
V Zésdc