
Vyf-en-dértigfte L i d .
dons m " voor &i[finge'n en gevolgen men al uit deeze a waarneemenden kan trékken,
Deeze waarneemingen, en wél voornaamelyk de laatfte, kunnen
ons heel bekwaamelyk, en als mét de hand, leiden , tót deeze naar*
vólgende gillingen en gevolgen j naamelyk, dat de Zon niets anders
t Premier en is, alseeneóver-groote verzaamelinge der b Eerfte Hoofd-ftóffe, óf
Element. liever, alseenvier, dattennaaftenby gelykis met het geene dat men
hierom laag geftaadig gewaar wérd; dat dit vier on-ophoudelyk nieuw
voedfel van noode heelt, het geene het geftaadig vint en overvloedig
weet te krygen in de lucht die hém allenthalven omringt, endiemoo-
gelyk met heel veel Salpeeter , óf andere licht-brandende ftóffe, vervult
is, ee ven als deezegroovelucht is, die wy geftaadigin-aaffemenj
c Sarface. dat de geheele c Oppervlakte der Zonne altyt omringt is mét een zeekere
foortvan heele lichte en dunne rook, die zich geduuriglyk van deszélfs
Middelpunt tracht te verwyderen, door eeven die zélve reede , Waar
d Cenire. door de rook van ons aardfeh vuur zich van het Middelpunt des Aard-
kloots komt te verwyderen.
Zés-en-déftigfté L i d .
Wat vfor bcjtüiten men uit deeze giffingen en gevolgen dl zoude hunnen haaien,
ondcrfiélt zynde dat ze waar achtig waar en.
Dit dan alles zo zynde, Zo zoude men met goede reede hier uit wél
kunnen befluiten, dat deeZe zélve rook weederom na de Zon toe zal
moeten neederdaalen, zo wanneer der een over-groote meenigte Vain
deszélfs kleine deeltjes zodaanig is op-malkanderen-gehoopt, dat ze,
by gevolge, zwaarwichtig genoeg zyn geworden, om derwaards hee-
nete kunnen weeder-keeren, en daardoor weedertót eennieuwvoed-
fel aan dit geftarnte te kunnen dienèn; dat deeze rook, zonder ophouden
uit alle de zyden der Zonne uitgaande, niet heel veel wégs en kan
*j1 jva'or afléggen, zonder weederom na de e Evenaars-kring der zonae toe voort-
«herf’é™ gedreeven te wérden, alwaar de ƒ Luchtfche ftóffe veel mêêr bewee-
S Poli. ginge heeft, als ontrént deszélfs g As-punten ; dat deeze zélve rook,
zo wanneer ze zich vérre genoeg van de Zon komt te verwyderen, zodaanig,
dat de Straalen van dit Geftarnte , die haar onderweege ontmoeten
, zich daar van daatï wéér ha ons toe kunnen buigen, zich als
éen zeekere lbort van licht aan ons moet vertoonen, ontrént gelyk als
i Ecliptica, dat licht.is , het geene men ontrént de h Zonne-wég begint gewaar te
wérden, óf liever, tuflehen de Ëevenaars-kring en Zonne-wég ( Ec-
cliptica o * tsüquMor) der Zonne in, en waar ophetfehyntdat de oude
Stérre-
Stérre-kundige nooit in 't minfte iets gelét hébben, onderftélt zynde dat
deeze rook zich altyt heeft vertoont gehad, zomtyds wat meerder ^en
dan weeder wat minder, gelyk als zulks alles ten uitterften waarfchy-
nelvk is; en eindelyk ook, dat deeze rook , terwylze zich in de gedaante
van een bal van de Zon af verwydert , die groot en dik genoeg
is, om zich een geruimen tyd lang in die zelve ftaat te kunnen houden,
zonder eenigfins aanmérkelyk te vei ftrooijen, ons in den Heemel zoude
kunnen doen zien, kruiflen, zwaarden, veld-of zee-flaagen, en dm- aHaMri
zentderleiieanderezaaken mêêr, na dat het bloote a toeval alleen van
de deeltjes deezer rook kwamtefchikken, eeven gelvk als men wel ziet
gebeuren, zo wanneer men zulke óf diergelyke zaaken in de wolken
komt te ontdekken.
Zeeven-en-dértigfte L i d .
Eenige b Waarneemingen van zeekere Lichten , die zomtydt aan den Heemel *o° sbf"crvl'
zyn te zien geweejl.
Men vint in de oude Hiftorien, onderfcheidene waarneemingen aan-
geteekent, aangaande deeze foorten van Lichten, waar van ik hier ter
plaatze maar eenige weinige zal te bérde bréngen. Chanmander, volgens
het zéggen van Seneka, in het begin van het zeevende Boek zyner
Natuurlyke Vraagftukken, verhaalt, dat Anaxagoras een heel groot en
wonderbaar licht heeft gezien en waargenoomen, dat zich onderfchei-
denedaagen lang achter malkanderen heeft vertoont gehad, onder de fedaante en grootheid van een lange vlammende balk} en dezélve Sene-
a zégdook nóch, dat Callifthenes een diergelyk licht heeft gezien en
waargenoomen, het geene zich vertoonde onder de gedaante van een
vier, dat in de lengte uitgeftrekt was, eeven voor dat de twee vermaarde
Stecden van Achaje, Helice en Buris, van de Zeewierdenverflon-
den, en alzo kwaamen te vergaan.
Op den tienden dag van Maart, inhetjaar ióó8, is’er ook een geheel
pad van licht te voorfchyn gekoomen, het wélke wél ontrént de
30 graaden in deléngtebefloeg, en een weinig meerder als 1 \ graad in
de breedte. Dit licht ging, door zyn eige beweeginge, eerft na het
Ooften toe, en daarvan daan na het Noorden; ook ging het, geduu-
rende den tyd van neegen geheele daagen , door onderfcheidene Stér-
ren van de vloed Eridanus heene, zonder aan ons échter het gezicht
van deeze Stérrent’eenemaal te beneemen óf tebelémmeren.
A a Acht