
t A£ion.
a Honjoge-
ne.
b Liquide.
c Detachëz.
d Indivifi-
ble.
e Ecenduë
finie.
f Impcna-
trabilité.
g Vchicu-
lam.
i&Primum
mobile.
i Univers.
k Subftan-
cc.
fchappen , wélke de ecrfte deezer twee Hoofd-Stóffen van de tweede
onderlcheiden, de zulke, die tót onze kcnniffe zyn gekoomen, daar
m beftaan, datze vanecne on-eindigeuitgeftréktheid is; datze ineene-
t geduung-werkende doenmge, óf geftaadig-roercnde beweeginge
« « f * dat/f e ° ° lt: e!'Sens 5 °P één>gc bedenkelyk plaats, in ééni-
t>e de alderminfte ruft en kan weczen } datze over-al a gelykflachtig is
dat is , van een en dezelve aart ennatuurej en eindelyk , datze volleoo-
mentlyk b yloeijende is , zonder datze échter uit die reede vérder kan
gedeelt werden , in zulke deeltjes, die t’eenemaal van élkandcre
„ “ “ w " afgèfcheiden , en, by gevólge, dat deeze zélve eerde
Hood-btofte, in dien zin, ook gezegd kan wérden, t’eenemaal d ondeelbaar
te weezen.
Derde L i d .
PVeezendlpke èigeiifihappen der tweede Hotfd-Stófte.
Verders onderftélld ik ,dat wy, van alle de Weezendlyke eigenfehatv
pen , wélke de tweede deezer twee Hoofd-Stóffen van de eerde on-
derfcheiden, ^ niets anders ter deegc en kénnen, als alléén deszelfs e ein-
dige uitgedréktheid , en volmaakte hardigheid : dat is , de on-deel-
baarheid en f on-doordringelykheid van een ieder deezer kleene lichaampjes
, daar deeze Hoofd-Stódè uit is te-zaamen-gezét: als mee-
de, dat alle deeze kleene lichaampjes voldréktelyk on-eindig in getal
zyn , en t’eenemaal van élkandere verfchillende , zo wél in gedaante
als in grootheid. °
Vierde L i d .
Bat de kleene lichaampjes der tweede Hoofd-Stóffe in de eer/fe Hoofd*-
Stófte geduwig koomen heette en weeder te drpen , ronder datze échter mal-
kinderen ooit ter de ego kunnen raaken.
Eindelyk ondcrdéUe ik , dat alle deeze kleene lichaampjes, opzo-
daamg eene wyze in de eerde Hoofd-Stóffe geduurig koomen beene-
en-weeder-te-dryven , datze daar gedaadig aan alle kanten van omringt
zyn , zonder datze échter malkanderen ooit ter deege kunnen
raakenj alsmeede, dat deeze zélve eerde Hoofd-Stóffe g het voerzel
is, en, om zo tefpreeken, h de eerde beweeg-bron deezer kleene lichaampjes,
en métééne, gelyk alsde ziel van » het groote Heel-Al.
Vyfde L i d .
Dat k de zèlfftandigheid , die het groote Heel-Hl vervult yook niet t ’eenemaal
en volftréktelyftvloeijende en kan gezégd wérden te weezen.
D ó ch , om hier ter plaatzc niet alléén teonderftéllen, maar ook op
een zeekcre maniere te bewyzen , het geen men komt te déllen en a Concc_
voor te geéven, zo laat ons eens gaan 4 begrypen, en zien óf het wél voir.
moogelylt is , dat’er in b het groote Heel-Al niet méér als één éénige iUnbers.
éc zélHlandigheiden zoude zyn, die d gelykdachtig, en vpldréktelyk rSublW.
vloeijendc is} als meede, dat alle zulke lichaamen , wélke men in ’t « Homoge-
gemeen gewoon is e vad-verknóchte te noemen, zulks uit geen ande- #Solidcs>
re reede en zyn, als, door dien de kleene deeltjes deezer Zélfdandig-
heid , daar deeze vad-verknóchte lichaamen uit zyn te-zaamen-gezét,
rondsom omringt zyn , en eehpaariglyk van alle kanten gedrukt wérden,
door ƒ een gedeelte deezer zélve Zèlfftandigheid , wélke zom- ƒ Porrion.
mige £'Wysgêêren gewoon zyn h dunne Stóffe te noemen. ih a r lP
„ , , - b Maticre
Zesde L i d . fubtile.
En uit wat reede.
Maar, by-aldien dit alles t’eenemaal zodaanig was, waarom zouden
dan, en deeze kleene lichaampjes, die op deeze wyze omringt en omvangen
zouden wérden, en de kleendere lichaampjes, die deeze eerde
zouden omvangen , zo-wanneerze alle beide van één en dezélve aart
en natuure waSen, niet al zo voort t’eenemaal onder malkandere verwart
en verméngt hebben koomen te wérden , dewylcze alle beide ^
de wétten, beneevens den aart en eigentfehap, van alle i gelykflach-
tige vloeijende Stóffen naauwkeuriglyk zouden moeten op-volgen? uclulacs
Waarom zouden alle de kleene lichaampjes, op deeze wyze omringt en
omvangen zynde, zich niet veel êêr zo daately k * tot ronde klooten * Boules,
hébben koomen te fchikken óf te vlyen ? Uit wat reede zouden vérders
veele zodaanige ronde klooten, die élkanderen onmiddelyk kwaa- •
men te raaken, zich niet mét ééne tót één éénige ronde kloot hébben
koomen te vereenigen? Hoe zoude het doch hébben kunnen weezen,
dat zeer veele wan zulke k. vid-verknochte lichaamen^, welke geen ^ corps So-
andere oorzaak altoos van hunne hardigheid en zouden hébben, als een liAes.
zeekere l dunne Stóffe, die de kleene lichaampjes, daar deeze vaft- Maticre
verknóchte lichaamen uit zouden zyn te-zaamen-gezét, rondsom zou- lubtllc-
de omvangen , volmaaktelyk in een en dezelve ftaat en ftand zouden
hébben kunnen blyven, zélfs den tyd van zeer veele achter-een-vólgende
eeuwen lang} en dat ondertuffehen diegeheele Stóffe, wélke deeze
zélve kleene lichaampjes rondsom zoude omringt en omvangen hébben,
zich in al die groote tyd niet ééns op de ééne óf de andere wyze
daar van daan begeeven zoude gehad hébben , en deeze lichaampjes
alzo eeniger maate hébben koomen te laaten vaaren ? Hoe zoude het
ook eindelyk maogelyk kunnen zyn, dat men, na dat men, by voorbeeld,
een goud-klomp eenige onderfcheidene maaien na malkanderen
haddegefmol ten, en weeder vér-fmoken, t’élkens weeder ééne en
A z de- E