
* Figurc.
b Propor-
tion.
c Mcmbra-
sx.
d Placenta.
befluiten, end at men, wanneer men dit kleine diertjedwars door het
huicjje heen konde bezien, dat hem bedekt, het zélve ten naaften by
van die a gedaante zoude bevinden te weezen, als deeze neevensftaande
Fijrmre aanwyft, behalven dat, moogelyk , het hoofd van het diertje
wel wat grooter zoude kunnen weezen , na de b eevenreedigheid van
hetoverige lichaam, als men het alhier heeft afgeteekent.
Neegentigfte L i d .
Wat htt ei van een vrouwe is , als meede , op
wat wyze een kind in ’t gemeen ter waereld
komt.
Ten laatften j het ei der vrouwe en is anders
niet , als, ’t geene men in ’t gemeen
gewoon is de Moeder-koek ( Placenta) te
noemen, waar van het kind , na dat het een
zeekere bepaalde tyd daar in is ge weeft,
heel krom in-een-geboogen zynde, als óf
het in een Ipélde-kulTen zat, de c vliezen*
eindelyk komt in ftukken te breeken , die
het bedékt en omvangen hadden, terwyle
het zich, zo veel als het kan , komt uit te
ftrékken en langer te maaken > en terwyle
het vérders , beide zyne voeten teegen de
d Moeder-koek aan-zettende, die nóch op de
grond der lyf-moeder is vaft-gebleeven, zich.
op deeze wyze , mét het hoofd voor-uit, uit
zyne gevangenis tracht te dryven in de ruime
luchf In alle wélke poogingen het kind
heel veel door de moeder geholpen wérd,
welke , gedreeven zynde door haare wlên
en de ftnérte die ze gevoeld, de grond der
lyf-moeder , zo veel als ze kan, naarbenee-
djen toé drukt,, waar door ze ook, by gevolge
, zo veel te meer geleegentheid aan
het kind komt te geeven , om zich zélve
voort te zétten , en op deeze wyze ter waereld
te koomen.
De érvaarentheid zélve leert ons ook,dat de
meefte dieren ten naaften by al op ééne en de-
aélve wyze uit de eijeren te voorlchyn koomen,
daar ze in bcftootenlaagen.
Een-en-neegentigfte L i d .
Dat men dit nieuwe a ontwerp, aangaande de b voort-teelinge, nochwélvetl * Concept,
c vérder zoude kunnen voort-zétten , en op wat wyze zjtlks zoude kunnen .Geneta‘
gefekieden. 'pouflïr
plus loiu,
Men zoude ook dit nieuwe ontwérp, aangaande de voort-teelinge,
nóch wél veel vérder kunnen voortzétten , en zéggen, dat een ieder
deezer mannelyke diertjes eene on-eindelyke meenigte van diergelyke
diertjes van het zélve geïlacht in zich komt te befluiten, zo wél mannetjes
als wyijes, maar die mét eene ook van eene alleruitterfte, ja oneindige
kleinheid zyn; dat deeze mannelyke diertjes weederom zeer
veele mannelyke en vrouwelyke diertjes van één en het zélve geïlacht
omvatten, enzovervólgendsj zodat, vólgens dit ontwérp, deeerfte i Concept
mannetjes van alle dieren zouden gefchaapen zyn geweeft, in zich bevattende
alle de dieren van het zelve geïlacht, niet alléén die zy zélfs
voort-gebracht hébben , maar die door de voort-teelinge nóch zullen
te voorlchyn koomen, tót aan het einde óf de vol-eindinge der Eeuwen
toe.
Twee-en-neegentigfte L i d .
Wat ik hier ter plaatzjc door de naam van het zaad w il verftaan hébben.
Wanneer ik nu hier terplaatze van het zaad koome te Ipreeken , zo
geeve ik niet voor van die lym-achte ftóffe te handelen , die van de
e voorftanders komt} maar alléén van die vo g t, wélke de diertjes in *Protlltes>
zich bevat, en die uit de balletjes óf klootjes voort-komt: want in deeze
lym-achtige ftóffe envint men nooit eenige deminfte diertjes altoos,
zo dat het wéllchynt dat deeze ftóffe maar alléén dient, om de wég te
baanen, en gladder te maaken, om zo te fpreeken, langs wélke deeze
diértjes koomen heene te gaan, op dat ze, geduurende haaren doortógt,
niet eenigfins en zouden moogen koomen gekwétft te wérden.
Drie-en-necgentigfte L i d ,
Onderfcheidene f Waarneemingen, aangaande het zaad der dieren. fObCavtr
tions.
Vérders hebbe ik noch ondervonden, dat deeze zélve diertjes veel
langer in ’t keven kunnen blyven, zo wanneer ze van een dier voort*
koomendat jongenftark is, alsvan een dier dat oud is} dat eene warmte
van het vier, alhoewel het maar heel maatig is , deeze diertjes zo
F f i aan*