
# Philofb-
phes.
b Vacuum.
$ Univers.
<?Yuide.
tBrifèr.
f Univers,
^Concevoir
h Vacuum.
aPhilofophcs.
\ Pori.
i Prifè.
tn Philofb-
phc.
» Hypothe-
fes, vclSy-
fthematd.
I. H O O F D - D E E L .
Fm de Natuur en Oorfprong der Straaien van het licht..
Eerhe L i d ,
B a t de a Wysgüren in't gemeen hier in zeer van élkanderen verfchillen, ó f er
in de natmr eenhTdel is ó f niet.
MEa kan wel met geen genoegzaame reede ooit hier aan twyf-
felen, ófdit f grootse Heel-Al beftaat zeekerlyk uit een oneindig
" Seta‘ van uittermaaten kleene lichaamen, wélke alle zeer veel
van elkandere vevlchillen , zo wel in grootheid en figuure , als beweeginge;
maar men kan mét élkanderen gemeendyk hier in niet heel
wel over-een-koomen, óf deeze zo vaftgeftelde lichaamen ook eenig d
Y del van noode hebben om zich onderling te konnen beweegen
of w é l, óf het tót die beweeginge genoegfaam is , dat men hélle,
dat ze zich tót in het oneindig onder élkandere e vermorffelen
wanneer men komtvah te héllen, dat dit ƒ groote Heel-Al t’eenemaal
aan alle kanten vol is.
Tweede L i d .
Dat het ten uitterfte moeijelyk. valt , om te g begrypendat'er ooiteenige de
gcringfte beweeginge zoude kunnen gefchieden, zonder het fióllen van eenig
h Tdel, bjaldten de fóffeinderdaaden waarheid zodaanig van aart is, als-
de i Wysgêêren die in het gemeen gewoon zyn te bevatten.
Niets fchynt my meer teegen de gezonde reede aan-te Ioopen , als
het gevoelen eh de héllingen deezer kathete willen voorhaan en baande
houden; want , behal ven dat het ten uitterhen. kwaalyk te begrypen
is , dat’er eenige lichaampjes, van eene alleruitterhe en orieindige°kleinheid
, en wélke daar en-booven, zonder 4.gaaten zynde, geenede alder-
minhe / vatopmalkanderen toelaaten , ooit of ooit onderling zouden
kunnen verandert werden, in bolletjes, lpilletjes , fchroefjes , óf eenige
andere zodanige gedaantens, als het aan eenig m Wysgêêr gpet
dunkt hén toe te voegen, omdat hy meent zulks van noode te hebben
omdaarmeedezyne n Onderhéllingen te bewyzen en vah te maaken;,
Het fchynd my , zegge ik, t’eenemaal onmoogelyk te zyn, dat’er ooit
eenige de minhe beweeginge, in een plaats die t’eenemaal aan alle kan-
ten vol js ’ °P. Z0^m lS eene maniere zoude kunnen gefchieden, als de
Wysgêêren die in ’t gemeen gewoon zyn te begrypen. Want, ikbid-
de u, hoe kan men zich op eenige de geringhe wyze verbeelden, dat
twee onderfcheide lichaamen, die élkanderen onmiddelyk komen te raaken„
ooit of ooit van malkanderen weeder kunnen afgéfcheiden worden,
dewvle haare onderlinge fcheidinge niet alleen een tuffchenruimte on-
derftclt, die zo kleen en gering is, als men zich eemgermaate kan inbeelden,
daar ook nóch, by gevolge, eenige heel geringe lichaampjes
tuffen beide zouden moeten koomen, om die tuffchen-ruimte te vervul-
len wélke ftellinge t’eenemaal de deelbaarheid der {toffe tot in het on-
eindige zoude koomen om té hooten, die echter zo uittermaaten nood-
zaakelyk aan deeze 4 Wysgêêren is , maar dewylmen daar-en-booyen
nóch zoude moeten onderhéllen, datzodaamgelichaampjes, geentyd
altoos van noode zouden hebben, om alle deeze tuffchenruimte door
te Ioopen, alsmeede, datze op even dezelve tyd en oogenblik tot in het
midden toe hadden konnen dóórgedrongen weezen, alsze daar aan de uit-
■ terhe kantjes waaren ingekoomen.
Derde L i d .
B a t het, ttan d’'andere kant, noch veel moeijelykyr Valt, te b begrypen, dat
'er eenig c Tdel in de Natuur zoude weezen.
Maar, al ontmoeten onsovergrootezwarigheeden, ontrent het toet-
fen der gevoelens van zodanige d Wysgêêren, daar ik zoeven van ge-
fprooken hebbe, zo en ontmoeten ons échter geene mindere bedenkingen,
ontrent de héllingen der Voorhanders van het Ydel; en ik kan
geenfins begrypen, op wat wyze men in de Natnur een enkel Niet
kan toehaan, dat échter alle de eigenfchappen zoude moeten hebben,
die men van een edaadelyke zaak gewoon is vah te héllen.
Vierde L 1 ö.
Men kan dierhalven veiliglyk.geloo'ueri, dat'er in het f Groote TTeel-Nl een
oneindig getal is van g kleene veezelkens, uittermaaten veel vati elkander
en verfchillende, in gedaante, grootheid, en beweeginge.
Ik geloove dan, dat’er in het groote Heel-Al, een oneindig getal is
Van kleene lichaamen, uittermaaten veel van élkanderen verfcKillende,
in gedaante, grootheid, en beweeginge, maar ik geloove ook met eene,
datze van eene zo volflaage hardigheid zyn, datze in geenerhan-
de manieren ooit kunnen vermoffelt, onthoornt, óf op eenige andere^
wyze verandert werden; zo dat ze in dien zin waarlykh Ondeeligeof
Veezelkens konnen genaamt werden, wélke uit haar eigen aart ondoordringbaar
en 'ondeelbaar zyn, fchoon men ze échter, mét de gedachten,
altyt, tót in het oneindig toe, kan verdeden, alsmeede, dat men
inéénéenig vezeltje, mét zyne gedachten, een getal zoude kunnen be-
grypen, dat alle kleene lichaampjes, die’er in weezen zyn, vérre zoude
te booven gaan, van wélke deeze geheele zichtbaare Waereld wel eer is
te zamcngdlélt.
■ A s Vyfde
aPhilofo**
phes.
^Concevoir
c Vacuum»
d Phiïcfo.
phes.
e Chofc
reelle.
/’Univers.’
g Atqmi.
b Atomi.