
§
ilt
a mms.
h In-
itans.
B L A D - W Y Z E R
Tweede LiJ. Dat de kleene lichaamen
zich uit die reede van de groote
weeten te ontwarren , om dat ze
eene fnéldere beweeginge hébben
alsde groote lichaamen. $
Dér Je LiJ. Dat ze zich daar van niet
en kunnen ontwarren, alsopééne
van deeze twee wyzen, naamelyk,
ó f mét élkanderen te naaderen, óf
van mal kanderen af te wyken. 5
Vier.de Lid. Dat deeze kleene lichaampjes
zich van de grootère zullen
ontwarren, mét van élkanderen af
te wyken; uit reede, dat ze eene
fnéldere beweeginge hébben als de
groote lichaamen; wélke weeder,
uit eeven die zélve reede, malkan-
derengeftaadigmêêr en méér zullen
naaderen, en zich , by gevolge
, ontrént het Middelpunt by-een
koomen te vergaaderen. 6
Vyj'dc Lid. Dat van deeze tweeder-
leije lborten van lichaamen , de
groote, zwaare wérden genaamt ,
en de kleene, lichte: dat vérders
deeze-groote lichaamen noodzaa-
kelyk moeten needer-daalen , na
haar gemeene Middelpunt toe, mét
eene fnélheid, die op een ieder oög-
wink moet aanwaflchen , vólgens
de voortgang der getallen, 1.1. j .4.
enz. 6
ZétdeLid. Deeze lichaameu moeten
noodzaakelyk neederdaalen, na de
maate van een zekere andere voortgang
; wanneer men begrypt, dat
ze neederdaalen , vólgens zeekere
«oogenblikken, die uit £ oogwinken
zyn te zaamen-geftélt. 7
Zccvende Lid. Vérders moeten ze
neederdaalen , vólgens de voortgang
der getallen, 1. i j . jz. enz.
wanneer men élk oogenblik begrypt
te Zaamengezet te zyn uit
twee oogwinken. 7
^/Jchijle Lid. Maar ze moeten neederdaalen
, vólgens de voortgang der
getallen, t. i f t i f j 4 y f ff, enz.
wanneer men élk oogenblik begrypt
te zaamen gezét te weezen
uit duizent oogwinken.’ 8
Neegende Lid. Eindelyk moeten ze
neederdaalen, om zo te zéggen,
vólgens de a voortgang der on- *re£°
eevene getallen , i j 5. 5. 7. enz. fion.
wanneer men élk oogenblik begrypt
te zaamen gezét te zyn uit een
on-eindig getal van oogwinken. 8
Tiende Lid.Op wat wyze deeze Aardkloot
heeft kunnen gefórmeert zyn
geworden , beneevens de geheele
lucht die hém omringt: als meede,
hoe hy in eeven die zélve ftaat heeft
kunnen bly ven , daar wy hém nóch
heedensdaagsinbefchouwen. 9
ÊlfdeLid. Op wat wyZe de lücht, die
den Aardkloot omringt, endieal-
tyd, hoe hooger hoé dunder moet
weezen, tót aan het einde van zyn
Draai-kring toe , kan koomen te
weegenop desze'lfs Oppervlakte. 9
Twaalfde Lid. Op wat wyze het op-
een-geftaapelde gewicht van alle
deeze lucht de Vaftgeklonke dichtheid
der lichaamen kan te weege
bréngen, • 10
Dértiende Lid. Uit wat reede zeekere
foorten van lichaamen noodzaakelyk
vloeijende moeten weezen. 1-0
Veertiende Lid. Uit wat reéde het
Kwikfilver vloeibaar moet weezen.
10
Vyftiende Lid. Uit wat oorzaak het
Waater een vloeijend lichaam, en
het Y s een vaft-verknócht lichaam
moet weezen. 11
ZéftiendeLid. Waarom alle lucht, zo
wél groove als dunne, vloeijende
moet weezen. 11
Zeeveutiende Lid. Dat de kleene lichaampjes
van het Waater, de
lucht, enz.' daar-en-booven nóch
te zaamen gevoegt zyn uit onder-
fcheidene andere, veel kleetjdere,
lichaamen. - ri
richtlende Lid. Reedenen , die my
bewoogen hébben te ftéllen, dat
het Waater moet beftaan uit kleene
ronde bolletjes,wélke hól-achtig,
en aan alle kanten open zyn, en de
lucht,
»ten«
dule.
tPla-
nettes
B L A D - W Y Z ER:
lucht, uit kleene dunne draadjes.
11
N«gentien Je Lid. Uit wat reede zom-
mige lichaamen duifter, en andere
weeder deurfchynende moeten wezen.
13
Twintigje Lid. Waarom het Kwik-
filver duifter , eu het glas deur-
fchynend moet zyn. 1}
Een-en-twintigfte Lid. Uit wat reede
alle de lichaamen, diewy kénnen,
geftaadig moeten verléngd ó f verkort
wérden. «4
T w s e - c n - 1 igjle Lid. Oorzaak ,
waarom het fchynt, dat een a Slinger
niet langer en moet weezen,
als } voeten, 7i lynen om de fe -
cunden al flaande aan te wyzen op
het Eiland Cayana. 14
Drie-en-twintigfte Lid. Uit wat reede
de Waarneemingen derStérre-kun-
dige, wélke op onderfcheidenety-
den gedaan werden, zomtyds zo
uittermaaten veel van malkandere
koomen te verfchillen. 15
Vier-en~tvjintig{lcLidiDê& de b Dwaal-
• ftarren eeven op die zélve wyze
hébben kunnen gefórmeert zyn ge-
weeff, als onze Aardkloot. 16
Vyf-en-twintigjle Lid. Dat de Zon van
een zeekere foort van lucht moet
omringt zyn , eeven op die zélve
w y ze , als de Aardkloot insgelyks
van zyn eige lucht is omvangen.
16
Zés-cn~twintigftc Lid, Dat men een
overdag zoude kunnen maaken, van
de wêêrkeerige zwaarwichtigheid
der Stóffe , daar élke Dwaal-ftar
zyn Omloop in doet. 16
Zeeven-en-twintigde Lid. Dat men,
doordebeginlïelendie hier ter nee-
der-geftélc zyn , onderfcheidene
Verfchillen, de Natuurkunderaa-
kende, zoude kunnen oplóllèn, en
reede daar van geeven. 17
I I I . H O O F D -D E E L .'
v*n de Straaien die zich mfirik^n
in eenréchte Lyn.
Eer/Ie Lid. Wat de'reede is, waarom
de Straalen des Lichts in een rechte
lyn dwars door zeekere .foorten van
lichaamen heene gaan. I “
Tweede Lid. Uit wat reede der een
weinig tyds toe van noode is, voor-
en-al-eer men het licht, dat van
een heel vérre afftand van daan
komt, kan gewaar wérden, r»
Dérde Lid. Dat deeze Redeneermg
bevéftigd wérd, door eene Waar-
neeminge, die men ontrent de eerde
Omlooper van Jupicer gemaakt
heeft. l 9
Vierde Lid. Als meede, door eene on-
dervindinge , wélke men maaken
kan mét een ontfteeke Fakkel, in
een hél-duiftere plaats, wélke in
een heel langen tyd niet en is verlicht
geweeft. 19
IV. H O O FD -D E E L .
a Van de Wanjiraaling en Wéér»
buivincr. flion
• A ‘ &refle.
Eerde Lid. Verklaaringe van de voor- xi0H-
naamfte eigenfchap der Wanftraa-
linge, 10
Tweede Lid. Uitlégginge van een andere
eigenfchap der Wanftraalinge.
11
Dérde Lid. Eerfte gevólg, getrokken
uitdeeigenfchappender Wanftraalinge.
ai
Vierde Lid. Tweede gevólg, getrokken
uit de eigenfchappen der Wanftraalinge.
a l
Vyfde Lid. Deeze eigenfchappen der
Wanftraalinge wérden insgelyks
door de érvaarentheid beveftigd.
ia
Zet Je LiJ. Dat de ondervindinge ons
zonneklaar doet zien, dat de reede
* * der