
B L A D -W Y S E R.
weeft; als meede, op wat wyze
die in teegendeel weeder t eéniger
tyd veel grooter zoude kunnen
wérden, als hy nu teegenwoordie
wél is.
Zijde lid . Op wat wyze de Aardkloot
de ééne ó f de andere tyd wél
eens zo zwaarwichtig zoude kunnen
werden, dat hy daar door genoodzaakt
zoude weezen, orn zich
t.édnemaal in de Zon te moeten
gaanin-dompelen. l l7
*A- Zeevende Lid. Uit wat reede a de
fits.’ ïdrfte Zonne-punten der Dwaal-
ftarrenalle jaaren iets ó f wat voor-
waards moeten gaan. n8
itiphë- ^ h tfieLid. Waarom b de voorfte-
rcfis. afneemingen der Dwaal-ftarren
heel veel grooter vallen , als hunne
uit-middelpuntigheeden zulks wél
fchynen te vereiflchen: als meede,
, uit wat reede zulks-by-na on-ge-
yoeligis, ten opzichte des Aard-
kloots. 119
Neigende Lid. Wat de ftérre-kundi-
ge al bedacht ó f in *t werk geftélt
hébben, om dit verfchynflè] uit-te-
léggen, enreededaar van feoee-
- ,ven- . °M9
Tiende Lid. Een bekwaam middel ,
om het onderfcheid teleeren kénnen,
dat’er is, tufichen de ftóftè,
daar, by voorbeeld, Saturnus zyn
Ommeloopin doet, en dieftóffe,
daar de Aardkloot dezyneinvol-
bréngt. , JO
Elfde Lid. Dat de Dwaal-ftai ren
. zich niet. alle in één en dezelve
vlakte rondsom de.Zon enbewee-
gen., maar dat de kringen der zélve
malkanderen in teegendeel. fny-
den; en waarom zulks zo is. f 3 r
Twaalfde Lid. Dat de reedenen , die
men van dit verfchynfTel geeven
. kan, door de onwraakbaare érvaa-
rentheid zélve t’éénemaal bevé-
ftigd wérden.
Pirtiende Lid. Waarom de kringen
. der beneedenlte Dwaal-ftarren élkanderen
heel veel méér Zichtbaar-
ly k koomen te fnyden, als de kringen
der boovenfte Dwaal-ftarren
zulks wel doen. j
Veertiende Lid. Uit wat reede de
vafte ftarren moeten fchynen te
veranderen van breedte. JLatitu-
^0•) rr.34
Vyftiende Lid. Eehige Ondervindingen,
wélke klaar aanwyzen, dat
de ftraalen der Zonne krachts genoeg
hébben, om een zeekere be-
weeginge in-te-drukken , aan de
lichaamen, die ze in haacen wég
koomen te ontmoeten.
ZefliendeLjd. Dat de Maan nood-
zaakelijk haarenOmmeloop rond-
fom den Aardkloot moet doen,mét
van het Wéften afna het Ooften toe
tegaan, langs een uit-middelpun-
tige Cirkel heene; en uit wat ree-
de* 134
Zeeventiende Lid. Waarom de Aardkloot
zyn daagelykfche Ombui-
■ telingen rondfom zyn eige As vpl-
bréngt. jjö
*s4 chtiende Lid. Dat de Maan nood-
Zaakelijk haar gewoonelijke wég
altyd moet bly ven houden , zonder
dat men éénige het minfte verfchil
óf onderfcheid daar omtrént ge-
waar-kan-wérden , zo-wanneer
ze na haar laatfte vierde- deel (qua, ,
tierj toe begint te gaan ; fchoon
dat- zieh de ftraalen der.zonne als
dan reegel-récht teegen haaren
loop koomen aan-te-kanten .• en
uit wat reede dit alles, zo moet
weezen. , , 7
Neegentiende Lid. Waarom de Aardkloot
ook waarlyk rondsom die
zélve As draait, daar men ze om
zietdraaijen,
Twintigde Lid,Reede van de fchuins-
heid der Zonne-wég; (Eccliptica)
als meede, waarom men die nu ter
tyd ziet af-neemen, ? jg
Een-en-twintigfie Lid. Andere reede
van de fcbuinsheid der Zonne-wég,
\[obli*
B L A B -W
- (obliquiti de 1'Eceliptique.) 1 39
T-wee-en-twintig/ie Lid. Uit wat reede
de Aardkloot , ih één'geheel
jaar tyds , een weinig tnêèr als
-één volle Ommeloop rondsom zyn
eige As volbi éngt, van het Ooften
af na het Wéften toe. 139
Drie-en-tviintigjle Lid. Waarom de
Aardkloot altyd ten naaften-by de
éévenwydigheid behoud ,j alsmee-
• d e , uit:wat reede de vafte Starren
iets óf wat fchynen te veranderen
van léngte. 140
-Vier-en-tveintigfle Lid. Waarom de
■ Maan zich vee! fnélder in zyn eige
kring beweegt, als een zeeker punt,
dat in de Eevenaars-kring des
Aardklootsis. 140
Vyf-en-twintig/le Lid. Uit wat reede
Jupiter zyn Ommeloop rondsom
zyn eige As in heel veel minder tyds
komt. te volbréngen,~ als de Aardkloot
zulks komt te doen. 141
Zér-en-twintigfie Lid. Dat Saturnus,
na alle waarfchynélykheid", ronds-..
om zyn eige A s moet draaijen.j en
uit wat reede. 141
Zeeven- en- twintigfte Lid. Waarom
Saturnus altyd , opeene gereegel-
de w y z e , onderfchéidene ver-
fchyningen (Phafes) komt te ver-
toonen. 141
«Zcht-en-twintigjle Lid. Uit wat reede
de Maan geenfms rondsom haar
eigeAsen draait. 141
Neggen- en- twintigfteLid. Waarom de
Zonne-vlakken eene heel langzaa-
me beweeginge rondsom de Zon
hébben. 142.
Het VIII. H O O FD -D E E L .'
Van de Ebbe en Vloed der Zeel
Ecrftc Lid. Dat de Maan de réchte
grond-oorzaak van de Ebbe en
Y S E R.
Vloed der Zee is; en uit wat reede.
»45
Tweede Lid. Dat de Maan, in de tyd
van 24 »«re« en 40 minuten, ó f
daar ontrent, op ééne en dezélve
plaatfen óf oorden des Aardkloots,
twee-maal Vloed v en twee-maal
Ebbe moet veroorzaaken; en uit
wat reede zulks zo moet weezen.
•45
Derde Lid. Teegenwerpinge , en
antwoord daar op. 145
Vierde Lid. Waarom de Zee veel
booger waft, en gevoeliglyker op -
zwélt,op alle nieuwe en.volle Maa-
nen, die ten tyde der nacbt-eeve-
ningen koomen voor-te-vallen, als,
op alle andere nieuwe ó f volle
Maanen, die op éénige andere ty-
den van het geheele jaar in-vallen.
•47
Vyfde Lid. Uit wat reede de Vloeden
op vérre na zo hoog niet en
moeten óf kunnen weezen, langs
de JHóllandfche Kullen heene ,
als ze wél in het Kanaal vallen.
148
Zérde Lid. Waarom de Meiren en
Zeen , .die geen gemeenfcbap altoos
mét de groot e Oceaan en hébben,
dit uitwérkfel van de Maan
in geenen deelen moeten gevoelen
' ófgewaar.werden. 148
Zetvendi-Lïd. Reede, waarom men
binnen de Stad Venetie Ebbe en
Vloed-gewaar wérd- 148
^Zcbtfte Lid. Uit wat reede men in
het geheele overige gedeelte der
Middellandfche Z e e , nietanders,
als, alléén eene énkele beweeginge
,_ ó f eenpaarige loop des
Waaters, komt gewaar-te-wérden.
•49
Neegende- Lid. Waarom de Zee heel
vee] hoogër waft, en gevoeliglyker
öp-zwélt, zo-wanneer de Maan
aan de t'zaamen-voéginge mét ,
( coniunSio) óf teegen-ftéilinge (op