werden, het waterschap met die meerdere kosten zou worden
bezwaard.
De waterscbappen Onde IJssel, Berkel en Schipbeek deden
spoedig na hunne oprichting uitgewerkte ontwerpen voor de
verbetering dier rivieren opmaken. Groote teleurstellingen deden
zieh daarbij echter voor.
.In plaats toch van een maximum afvoer van 0.2 M*. per
seconde en per 1000 HA. werden door de ingenieurs J. v a n
H a s s e l t en J. d e K o n in g op den Ouden IJssel afvoeren w a a r -
genomen of bepaald, die met 0.6 M3. en door den onderge-
teekende op de Boven-Sohipbeek, die met 1.5 M3. per seconde en
per 1000 HA. overeenkwamen, terwijl de ingenieur A. D. P. V. v a n
L ö b e n S e l s voor de Berkel een afvoarcijfer van 0.6 M3. per
seconde en per 1000 HA. aannam, daarbij onderstellende, dat
bij zeldzaam voorkomende wintervloeden de afvoer wel het
drievoud van dat cijfer zoude kunnen bereiken.
En in plaats van eene geringe hoeveelheid water, welke door
de zijdelingsche afleidingen zou worden afgevoerd, bleek die
hoeveelheid zeer belangrijk te- zijn en zoowel voor de aflei-
ding van de Berkel naar de Schipbeek, als voor die van
de Boven-Schipbeek naar de Regge, bij hooge vloeden ongeveer
tvvee derden te bedragen van den afvoer dier rivieren boven
die afleidingen.
De sluiting van deze zijdelingsche afleidingen, welke in de regle-
menten was voorgeschreven, zou daardoor zeer hooge kosten
veroorzaakt hebben, daar natuurlijk eene vergrooting van het
overstroomingsgebied längs de beneden gelegen rivier niet kon
worden toegelaten.
Bij het Berkelontwerp was daarom van de onderstelling uit-
gegaan, dat bij afvoeren, grooter dan 0.6 M3. per seconde en per
1000 HA., de afleiding naar de Schipbeek behouden zoude kunnen
blijven en zelfs bij deze onderstelling werden de kosten der
verbetering reeds op / 700 000 geraamd.
Een in 1886 ingediend wetsontwerp tot het verleenen van een
Rijkssubsidie tot de helft van dit bedrag werd in 1888 door
de Tweede Kamer verworpen, waarmede de hoop op spoedige
verbetering van de kleine rivieren wederom vervlogen was.
Bij de begrooting van 1890 werd echter een post v a n /30 000
voorgesteld en aangenomen om van Rijkswege de kleine rivieren
te doen opnemen en ontwerpen tot verbetering te doen opmaken.
Dit onderzoek, dat ongeveer / 60 000 heeft gekost, was in
1893 afgeloopen.
De hooge waterstanden en de daardoor veroorzaakte belang-
rijke schade in den natten zomer van 1891, vooral in het
oosten van ons land, had echter onafhankelijk van dit onderzoek
aan leiding gegeven tot de indiening van een wetsvoorstel
tot subsidieering der verbetering van Berkel, Schipbeek en
Regge. Volgens dit voorstel, dat in 1892 wet is geworden,
worden de kosten der verbetering, welke voor de Berkel
waren geraamd op / 700 000, voor de Schipbeek op / 250 000
en voor de Regge op / 550000, voor twee derden door het Rijk
gedragen.
Aan de waterschappen werd geen verplichting opgelegd om
een vooraf opgemaakt plan geheel uit te voeren, zoodat zij vol-
komen vrij blijven om de verdere verbetering der rivieren te
staken, indien dit bijvoorbeeld voor hen om financieele redenen
wenschelijk mocht zijn.
Voorts was in de wet bepaald, dat de ontwerpen tot verbetering
aan de goedkeuring van den minister onderworpen
moesten worden, terwijl volgens de memorie van toelichting
het de bedoeling was die goedkeuring slechts dan te verleenen,
wanneer bij die ontwerpen op den voorgrond stond, eerstens,
dat de verbetering der rivieren slechts ten doel zoude hebben
het voorkomen van overstroomingen bij zomervloeden met
behoud van die bij wintervloeden en vervolgens in verband
hiermede, dat de bestaande zijdelingsche afleidingen bij wintervloeden
behouden zouden blijven. Met spoed hebben daarop
de Staten van Gelderland en Overijssel de regiementen der
bedoelde waterschappen zoodanig gewijzigd, dat bij de uit-
voering aan deze van Rijkswege gestelde eischen kon worden
voldaan, zoodat dan ook reeds in 1893 met de uitvoering een
begin kon worden gemaakt.
Bij het bovenvermelde wetsvoorstel was de Vecht nog niet
opgenomen, omdat voor de kosten der verbetering van die
rivier nog geen globaal cijfer kon worden opgegeven; evenwel
werd toen reeds in uitzicht gesteld die rivier geheel op kosten
van den Staat te verbeteren en te onderhouden.
Een in 1896 ingediend desbetreffend wetsvoorstel, waarbij de
kosten der verbetering op / 1 312 000 werden geraamd, werd in
den zomer van dat jaar aangenomen.
De verbetering van den Dommel in Noordbrabant is door
bijzondere omstandigheden veel eerder tot stand gekomen.
Belgie had namelijk bij artikel 6 van het Maastractaat van
1863 de verplichting op zieh genomen het van de bevloeiingen
afkomstige water door een verzamelingskanaal in descheepvaart-
kanalen terug te voeren. In plaats van aan deze verplichting
te voldoen werd er de voorkeur aan gegeven de daarvoor noodige
gelden tot verbetering van den Dommel te bestemmen, waar-
van de kosten op / 368 000 waren geraamd. Belgie zou hiervan
/ 118 000, het Rijk en de provincie ieder / 75 000 en het waterschap
de overige / 100 000 betalen. De verbetering, die in 1874
werd begonnen en omstreeks 1890 grootendeels voltooid was,
heeft echter / 553 000 gekost, waardoor het aandeel van het
waterschap van / 100 000 tot / 285 000 was gestegen.
Het waterschap had bovendien nog voor technisch beheer
en voor de verbetering van enkele nevenrivieren ongeveer
/ 180 000 moeten uitgeven, zoodat de kosten van de uitgevoerde
werken, totaal ongeveer / 733 000 hebben bedragen, waarvan
/ 465 000 ten laste van het waterschap.
Daar het Waterschap slechts eene oppervlakte van 4300 HA.
heeft, waarvan een groot gedeelte voor de betaling van de lasten
slechts in een läge klasse kan worden aangeslagen, werden de
gronden der hoogste klasse zeer zwaar belast.
De omstandigheid echter, dat de begrooting van Rijkswege
was opgemaakt en dat het Waterschap slechts op aandrang er
toe was overgegaan de uitvoering van die verbetering op zieh te
nemen, heeft aanleiding gegeven, dat in 1895 zoowel door het
Rijk als door de provincie Noordbrabant een nieuw subsidie
van / 70 000 aan het Waterschap is verstrekt.
Voor Friesland valt nog betreffende kleine rivieren de verbetering
van de Tjonger te noemen, welke in 1886 begonnen en
in 1888 voltooid was en ongeveer / 935 000 gekost heeft, waarin
door het Rijk krachtens de wet van 2 Augustus 1880 ongeveer
40 percent is bijgedragen. De verbetering van die rivier maakte
een deel uit van het algemeene plan tot verbetering van den
binnenlandschen waterstaat van Friesland en had voornamelijk
hare k a n a l i s a t i e ten doel. Eene beschrijving van die verbetering,
door den hoofdingenieur S. J. Ve r m a e s , komt voor in het
Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs van
1890—1891.
Voorts zou nog melding gemaakt kunnen worden van het
Zwarte Water, het Meppelerdiep, de Vecht in Noordholland
en andere wateren, doch de toegestane plaatsruimte laat zulks
niet toe, terwijl bovendien die- wateren een ander karakter
hebben, dan de kleine rivieren in het oosten en zuiden van
ons land, waaraan in den regel in de eerste plaats wordt gedacht,
wanneer van de overstroomingen van kleine rivieren
sprake is.
Alleen zij nog vermeld, dat in de laatste jaren nog kleine
Rijkssubsidien z ijn verstrekt voor de verbetering van de Rader-
wijker beek, de Dortherbeek, de Niers en de Vlootbeek.
Als sldtsom kunnen de kosten der verbetering van de kleine
rivieren in het oosten en zuiden van ons land, waarbij het
belang van de afwatering op den voorgrond Staat, als volgt
worden opgegeven:
Oude IJsse l .
Bei
Schipbeek. . . .
Kogge...........
de Vecht . . . .
Raderwijkerbeek
1889
1898
1898
1893'
1897
1896
1884
1897
Totale
kosten, ui
geraamd.
„ 900 000
„ 700 000
„ 250 000
„ 550 000
„ 1812 000
„ 15 000
Verdeeling van de kosten.
, 145 000
, 118 000
. 825 000
r r ;
Geheel v
f 5000 v
„ 5000
„ 5000
r het Rijk.
de Provini
Belgie.
hot Water
r het Rijk.
r h e t Rijk.
de Provincie.
het Waterschap.
h et Rijk op grond
overeenkomst met
(1 van 16 Mei 1895.
c h e t Rijk.
de Provincie.
h e t Waterschap.
Geheel voor
Duitschlan
Behalve de reeds genoemde kleine rivieren zijn er nog vele
andere, waarvoor eene verbetering met het oog op’de afwatering
noodig wordt geacht. Volgens de opgaven van de Commissarissen
der Koningin in 1891 kunnen daaronder gerekend worden:
de Linde, het Koningsdiep en de Boven Tjonger in Friesland;
de Westerwoldsche Aa, de Oostermoersche Vaart, het
Hoornsche Diep en het Peizerdiep in Groningen; de Oostermoersche
Vaart, de Reest, het Peizerdiep en de Oude Vaart
in Drenthe; de Dinkel en de Reest in Overijssel; de Linge in
Gelderland; de Eem in Utrecht; de Boven Mark, de Weerijs,
de Mark en Dintel, de Oosterhoutsche haven, de Donge, de
Aa, de Oeffeltsche Beek, de Raam, de Bossche Sloot en de
Voorste Stroom in Noordbrabant; de Jeker, de Roer, de Neer
en de Geleenbeek in Limburg. Voor de meeste van deze kleine
rivieren bestaan nog geen waterschappen en zijn de kosten der
verbetering nog niet bekend. Voor de verbetering van de boven-
genoemde kleine rivieren in Drenthe zijn voorloopige ontwerpen
gereed, waarbij de kosten op ruim f 500 000 zijn geraamd.
Voor de overige kleine rivieren zullen nog belangrijke bedragen
noodig zijn, hoewel geenszins zoo belangrijk als voor die rivieren
waarvoor de verbetering reeds in uitvoering is. Ook de overstroomingen
längs bovengenoemde kleine rivieren zijn klein in
vergelijking met de overstroomingen, welke in het oosten van
het land plaats hebben. Veilig kan dan ook worden aangenomen,
dat het belang der verbetering van de kleine rivieren met het
oog op de afwatering voor de provincien Gelderland, Overijssel
en Drenthe veel grooter is dan voor de overige provincien, en
dat voor de genoemde provincien dit belang hoofdzakelijk
gelegen is in de verbetering van den Ouden IJssel, de Berkel,
de Schipbeek, de Regge en de Vecht, voor welke kleine rivieren
de kosten van de verbetering te zamen op ongeveer 3.7 millioen
zijn geraamd.
Deze kosten zijn zeker hoog, doch de schade, die door de
overstroomingen bij zomervloeden teweeg wordt gebracht, ver-
tegenwoordigt ook een zeer belangrijk bedrag. Hoe groot dit
bedrag is kan natuurlijk niet met juistheid worden opgegeven,
doch wel kunnen de hieronder volgende opgaven omtrent de
schade, door de overstroomingen in 1891 veroorzaakt, eenigen
indruk geven van het belangrijke voordeel, dat aan het voorkomen
van die overstroomingen verbonden is.
Stroomgebiod. Globale opgaven van de
N u n m. Binnen- Buitenoppervlakte
van 1891
overstroomd
schade door
strooming
veroorzaakt.
totale vermindering
in kapitoalswaarde
van de landerijen
gedurende de jaren
(binnenlands). 1889, 1890 en 1891.
HA. HA. HA. Guldens.
Oude IJssel 44240 76 000 1900 95000 Ruim 80 0/o>
Berkel . . . 36 000 88 000 2 600 216 000 O n g e v e e r/2 500000.
Schipbeek. . 18 200 13 800 4 500 55 000 10 à 30 0/0.
Regge. . . . 133 000 - ;0- 22000 300000 Ongeveer / 1 800 000.
V e c h t. . . . 218 000 188000 lÖOOO 97000
I n Gramsbergen
/ 800 000, daar beneden'
25 à 33 0/q.
a - ™ 449 440 314800 41000 763 000
De verbetering van de bovengenoemde rivieren heeft, zooals
boven reeds werd opgemerkt, thans ten doel het voorkomen van
overstroomingen bij zomervloeden met behoud van die bij wintervloeden,
zoodat, bij de bepaling van de afmetingen der profillen,
de vraag zieh voordeed op welken maximum afvoer bij zomervloeden
gerekend moest worden.
Deze vraag was moeielijk te beantwoorden, in de eerste plaats
omdat wegens het ontbreken van waarnemingen van de waterstanden
gedurende een genoegzaam lang tijdvak de hoogste
zomerwaterstanden niet nauwkeurig bekend waren, in de tweede
plaats omdat niet voldoende nauwkeurig bekend was welke
betrekking er tusschen waterstand en waterafvoer bestond bij
zomervloeden. Door den hoofdingenieur A . D e k in g D u r a was
namelijk gevonden, dat die betrekking door den invloed van
waterplanten in den zomer in sommige gevallen niet onbelangrijk
van die in wintermaanden kon verschillen (*).
Om beide redenen bestond er een betrekkelijk groote onzeker-
heid bij de bepaling van de aan te nemen afvoercijfers. Intusschen
dient niet uit het oog verloren te worden, dat er eveneens een
betrekkelijk groote onzekerheid bestaat bij de berekening van de
afmetingen der profillen bij toepassing van de formule, welke
de betrekking tusschen afvoer, afmetingen van het profil en
verhäng aangeeft.
De invloeden van beide onzekerheden kunnen elkander
gedeeltelijk opheffen raaar ook versterken, zoo dat het raadzaam
is geoordeeld reeds dadelijk op een betrekkelijk belangrijk
afvoercijfer te rekenen.
De afvoercijfers zijn afhankelijk van de geaardheid der ter-
reinen; zij zijn voor den hoogsten zomervloed aangenomen als
volgt, voor:
den Ouden IJssel op 0.45 M*. tot 0.35 M3. per sec. en per 1000 HA.
de Berkel . . » 0.50 » » 0.45 » * » . » » »
» Schipbeek . » 0.60 » » 0.36 » • ■ « » » » »
. Regge. . . ■ 0.30 ■ » 0.20 . . . . . .
. Vecht. . . » 0.30 | » 0.23 . . . . . .
Voor de ontwerpen tot verbetering van de kleine rivieren in
Drenthe wordt gerekend op een maximum afvoer bij zomervloed
van 0.35 M3. per seconde en per 1000 HA.
Na de verbetering van de rivieren volgens bovenvermelde grond-
slagen, of wellicht nog v66r dien tijd, zullen nog talrijke beken
en waterleidingen, die het water naar die kleine rivieren toe-
voeren, verbeterd moeten worden om de betrokken streken in
een werkelijk goeden toestand van afwatering te brengen.
■) Zie Notulen der Vergnderin
t 13 November 1SSS.
i het Koninklijk Institu t .1 Ingenieurs