gang van 1 Januari 1852 met 50 percent verminderd ingevolge art. 11
van het Tractaat van 20 September 1851 (Staatsblad n°. 11 van 1852).
De opbrengat, welke te voren/26 000 à / 28 000 bedroeg, vermin-
derde dientengevolge in 1852 t o t / 13800, dochsteegvervolgens
to t/2 5 400 in 1864, wisselde van 1865 tot 1879 tusschen/27 000
en / 33 000, klom verder tot /40000 in 1889, bereikte rnim
/ 50 000 in 1893, bijna /5 5 900 in 1894, ongeveer /5 3 600 in
1895 en in 1896 het hoogste cijfer v a n /6 6 100. Ook hieruit
blijkt de belangrijke vermeerdering van het vervoer.
Op de gekanaliseerde Dieze is de vaart vrij.
B. HOOGENBOOM.
DE AFSLUITING VAN DE MAAS BIJ ANDEL.
< f > _____________________________________________ ,
[e«^gggflu het in 1823 door Iv r a y e n h o p f in zijne »Proeve van
Gfcoäel *een ontwerp tot scheiding der ri vieren de Waal en
lu iiilE fl “de Boven-Maas en het doen afloopen dezer laatste
< over hare oude bedding op het Bergscheveld» geop-
perde denkbeeid, dat in den aanvang zoo weinig bijval mocht
ondervinden en eerst later door de inspecteurs van denWater-
staat v a n d e r K o n , P i j n j e en Co n r a d in hun rapport van
1861 warm werd aanbevolen, ten gevolge van de aanneming
van de wet van 26 Januari 1883 (Staatsblad n". 4) tot het
verleggen van de uitmonding der rivier de Maas, zijne verwezen-
lijking nabij is gekomen, — nu de nieuwe rivier gereed is de
wateren van de Boven-Maas te ontvangen en op het Hollandsch
Diep te brengen, zoodra slechts de tusschen de noorder- en
zuiderdijken der Nieuwe Maasmonding gelegen, tot het water-
schap de Hooge Maasdijk van Stad en Lande van Heusden enz.
behoorende dijkvakken bij het Heleind en beneden Heusden
zullen zijn doorgestoken, zal eerlang het oogenblik aanbreken,
waarop de toevoer van de Maas naar de Boven-Merwede zal
kunnen worden opgeheven.
Daartoe zijn de voorbereidende werkzaamheden thans in
vollen gang.
Bij de wet van 29 October 1892 (Staatsblad n°. 244) werd
verklaard, dat het algemeen nut de onteigening vordert ten
name van den Staat van de eigendommen in de gemeenten
Andel, Giessen, Brakei en Pouderoijen, noodig voor het leggen
van een dijk ter afsluiting van het gedeelte van de rivier de
Maas beneden Heusden, aanvangende aan den Nieuwen Dijk
onder Brakei, zieh in zuidwestelijke richting uitstrekkende, de
rivier de Maas doorsnijdende, en eindigende aan den bandijk
van het Oud Land van Altena onder Giessen, en op den 26sten
September 1894 werd v o o r /488700 aanbesteed het makenvan
de kunst- en grondwerken op de beide oevers van de Maas,
ten behoeve van de afsluiting dier rivier. Door wijziging, bij
onderhandsche overeenkomst tijdens de uitvoering der werken
in het bestek gebracht, en door het gebruik van längere palen
onderging dit bedrag eenige wijziging, zoodat het thans op
/ 507 143.60 is te stellen.
Dit bestek bevatte onder meer het bouwen van eene scheep-
vaartsluis van 13 M. doorvaartwijdte en 120 M. schutlengte
op den linkeroever van de rivier de Maas, bestaande uit twee’
afzonderlijke sluishoofden op paalfundeering en eene schutkolk
met aarden beloopen, doch de beweegbare waterkeeringen waren
daarin niet begrepen. Het maken en stellen van de ijzeren
deuren en verdere ijzerwerken der scheepvaartsluis bij Andel,
onder de gemeenten Andel en Giessen, werd den 4den September
1895 aanbesteed voor f 122736.
Het is meer bepaald aan deze sluis, die zoozeer van het ge-
woonlijk gevolgde type verschilt, dat hieronder eenige woordeh
zullen worden gewijd, onder verwijzing naar de bijgevoegde
schetsteekening, (plaat XI), waarop de westelijke helft van het
sluishoofd aan de Maaszij de met de waterkeeringen is aangeduid.
De sluis, aanvankelijk ontworpen op eene schutlengte van
90 M. bij eene doorvaartwijdte van 13 M. en eene hoogte van
den slagdrempel aan het Maashoofd van 2.75 M. — AP. en aan
het Waalhoofd van 2 M. —AP., verkreeg ten gevolge van den
in de Tweede Karner der Staten-Generaal geopperden wensch
eene zooveel grootere schutlengte.
Zij bestaat uit twee op zieh zelf staande sluishoofden, een
Waalhoofd en een Maashoofd. De schutkolk, wijd in den bodem
20 M., heeft aarden met steen bekleede beloopen, opgaande
van den bodem der schutkolk, gelegen op 2.75 M. — AP., tot
5 M. + AP. onder eene helling.-van 1 op 1 en van 5 M. + AP.
.tot 6 M. + AP. van 2'/t op 1. Dientengevolge moesten de sluishoofden
eene zeer groote breedte“verkrijgen, waardbor gelegen-
heid ontstond het dubbel stel deureD, in elk sluishoofd vereischt,
omdat de hoogste waterstanden zoowel aan de Maas- als aan
de Waalzijde kunnen voorkomen, door één paar waaierdeuren
in elk sluishoofd te vervangen, en zoodoende de lengte van elk
sluishoofd aanmerkelijk in te krimpen.
De sluis toch dient aan beide zijden water te kunnen keeren.
Zij moet te allen tijde gelegenheid geven tot schütten ; van een
schutpeil kan dus bij dit kunstwerk geen sprake zijn.
De groote lengte van- de schutkolk en, ten gevolge van de
hellende beloopen van de kolk, hare bij hooge waterstanden
groote breedte, maken dat bij eenigszins groot verval tusschen
Waal en Maas eene aanzienlijke hoeveelheid water vöor.de
vulling van* de schutkolk wordt vereischt.
Heeft dit waterverbruik uit den aard der zaak geenbezwaar,
waar het de scheiding betreft van twee rivieren, zoo heeft die
groote hoeveelheid wel invloed op den tijd, die voor eexie schut-
ting gevorderd wordt.
Gelegenheid tot eene snelle vulling en lediging van de schutkolk
behoorde dus te worden gegeven, en om de deuren niet
al te veel te verzwakken door groote schuifopeningeD, zijn in de
sluishoofden riolen aangebracht, breed 1 M. en ongeveer 2 M.
hoog. Deze riolen staan tevens in verbinding met de waaierkas
en geven zoodoende gelegenheid ook den druk op den waaier
in sommige gevallen te regelen.
Treden wij, na in de schutkolk te zijn afgedaald en het
krooshek, dat den ingang verspert en dat zoo noodig door een
hulpschuif kan worden vervangen, te hebben weggenomen, het
ruime riool binnen, dan stuiten wij weldra op eene zware schuif,
die onder sommige omstandigheden een waterverschil van
ongeveer 3 M. zal moeten keeren, en die, van tegenwichten en
rollen voorzien, zieh op en neer kan bewegen längs rails, welke
zieh in de schuifsponningen bevinden.
Een weinig verder vinden wij ter zijde eene dergelijke schuif,
die toegang geeft tot de waaierkas.
Vervolgen wij onzen weg door het hoofdriool, dan stuiten
wij op een klepdeur, draaibaar om eene vertikale as en roerklep
genaamd, die door den waterdruk in beide richtingen kan
draaien, zoodra slechts een klink wordt opgeheven, welke van
het andere sluishoofd af in beweging kan worden gebracht. In
geopenden stand komt de deur te staan in eene in het metsel-
werk uitgespaarde kas, zoodat de rioolopening niet wordt ver-
nauwd.
Nog eenige schreden verder, bij het einde van het riool, stuiten
wij wederom op een krooshek, terwijl daar ter plaatse tevens
gelegenheid is gegeven tot het aanbrengen van eene noodschuif,
voor het geval men het riool droog wil leggen.
De beperkte ruimte, waarover kan worden beschikt, veroorlooft
niet in nadere beschouwingen over de détails der constructie
\lnaarmate de waterstand in de schutkolk of in de rivier hooger
te treden. Slechts is er op te 'wijzen, dat eene te snelle beweging
van de roerklep wordt tegengegaan door het aanbrengen van
een zuiger, welke zieh in een cylinder beweegt, waaruit de
lucht slechts door eene kleine opening, derhalve slechts langzaam
kan ontsnappen, en dat, om het mogelijk te maken, kleppen
en schuiven gemakkelijk na te zien en gebreken in de aanslagen
te hersteilen, zonder het verkeer te stremmen, van de aanslagen
een vast raamwerk is gevormd, dat in sponningen van het
metselwerk beweegbaar is, zoodat het naar boven kan geschoven
worden. Hierdoor wordt niet alleen het voordeel verkregen,
dat het raamwerk der schuiven zonder drooglegging van de riolen
kan worden nagezien, doch tevens dat alsdan de aanslagen
tegen de beweegbare deelen zuiver afgewerkt kunnen worden.
De waterdichte aansluiting van het raamwerk aan het metselwerk
zal worden verkregen door eene mossponning.
Slaan wij thans een blik op de eigenlijke beweegbare water-
keering van de sluis.
Zooais reeds werd opgemerkt bestaat die waterkeering uit
een paar waaierdeuren in elk sluishoofd. Deze zijn zoodanig
geplaatst, dat zij naar de zijde van de rivier — en dus niet
naar de schutkolk — opendraaien.
Die deuren verschillen in menig opzicht van de tot heden
gevolgde constructie.
Werden vroeger,bij den bouw van ijzeren waaierdeuren, waaier
en deur elk als een afzonderlijk geheel behandeld, wat eigen-
aardige moeielijkheden opleverde — thans is men daarvan
afgeweken en bestaat er een nauw .verband tusschen beide
deelen, zoodat het samenstel als een soort van schip kan worden
heschouwd.
Het onderste gedeelte van het samenstel bestaat uit een
luchtkist, ongeveer 2 M. hoog, waarvan de opstaande wanden
gevormd worden door de beplating van deur, waaier en stroom-
schot, en die van binnen gemakkelijk is na te zien en waterdicht
te houden. De toegang wordt verleend door een ruimen koker,
voorzien van een trap.
Tot het gedeelte van de waaierdeur, boven de luchtkist gelegen,
heeft het water in den regel vrijen toegang door eene opening
in het stroomschot, die evenwel door eene kleine schuif kan
worden ofgesloten. Wordt nu in de luchtkist eenige ballast
gebracht en het water uit het gedeelte van de deur boven de
luchtkist verwijderd en verwijderd gehouden, dan is de deur
drijvende en kan zonder bezwaar worden vervoerd.
Het aanbrengen eener waaierdeur zal op de volgende wijze
geschieden.
Bij de sluis aangekomen, wordt de waaiervlotdeur in de
waaierkas gevlot en de taatskom juist boven de taats gesteld,
waarna water wordt gelaten in de ruimte boven de luchtkist,
totdat, al zinkende, het samenstel op de taats komt te
rüsten.
Voor de bevestiging van den hals wordt, in navolging van
hetgeen is geschied bij de sluis te Rendsburg in het Noord-
Oostzeekanaal, niet de gebruikelijke, in het metselwerk ver-
ankerde halsbeugel gebezigd, maar een zware ijzeren balk wordt
over de waaierkas gelegd, evenwijdig aan en nagenoeg tegen
de dagzijde van de sluis, en aan weerszijden opgesloten in
schoenen, die in het metselwerk verankerd zijn. Aan dien
balk, die tijdens het invaren van de waaierdeur geheel weggenomen
kan worden, is een horizontaal kussenblok bevestigd,
waarin de hals draait.
Beschouwen wij de waaiervlotdeur eenigszins nader, dan zien
wij dat door de luchtkist heen een horizontale koker is aangebracht,
die aan de zijde van de waaierkas door eene schuif A
kan worden gesloten, terwijl bovendien in den waaier eene
opening is gelalen, welke gesloten kan worden met de schuif B.
In gewone omstandigheden wordt de schuif in het riool, dat
naar de waaierkas leidt. dicht gezet en dicht gelaten, en, al
is, de schuif A opengesteld of de schuif B .
Dit openstellen en sluiten behoeft niet bij elke schutting te
geschieden, doch enkel wanneer het verschil tusschen de hoogte
van de Waal en de Maas van richting verändert, derhalve in
den regel slechts zelden.
Bovendien vinden wij. in de deuren nabij de voorharren vrij
groote openingen C, die met tolkleppen kunnen worden gesloten.
Deze kleppen hebben evenals de klepdeuren in de riolen geen
aanslagen noodig en kunnen naar weerszijden — al naarmate de
richting van den waterdruk — openslaan. Zij vervullen dezelfde
rol als de riolen tot vulling en lediging van de schutkolk, en
kunnen dus worden gebruikt eensdeels bij mogelijk gebrek aan
de riolen of de zieh daarin bevindende schuiven en kleppen',
en anderdeels gelijktijdig met die riolen tot bespoediging van
de schutting.
Is door het gebruik van waaiervlotdeuren in plaats van
puntdeuren bij deze sluis eenerzijds het voordeel verkregen,
dat eene belangrijke hoeveelheid metselwerk wordt uitge-
spaard en gelegenheid wordt gegeven tot eene spoedige vulling
en lediging van de schutkolk, anderzijds is daaraan
het voordeel verbonden dat men, in verband met de groote
breedte van schutkolk en doorvaartopeningeD, de sluis bij
een verschil in waterstand van 0.15 ä 0.20 M. in elke richting
veilig open kan laten staan, ten einde zoolang mogelijk de
scheepvaart gelegenheid te geven zonder schutting door te varen.
Stijgt het waterverschil boven die maat, dan zullen de waaiervlotdeuren
op de bij waaierdeuren gebruikelijke wijze moeten
worden gesloten. In den regel echter, wanneer de verbinding
moet worden gevormd tusschen de rivier en de tot hetzelfde
peil afgeloopen of gevulde schutkolk, zullen de deuren door
handenarbeid moeten worden bewogen. Daartoe is op het boven-
vlak van de waaiervlotdeur een getand quadrant van groote
middellijn aangebracht, dat in beweging wordt gebracht door
een windwerk, bevestigd. op den vroeger vermelden ijzeren
balk boven de waaierkas.
Om eenigermate een oordeel te kunnen veilen over de
massa, die in beweging zal moeten worden gebracht, kan nog
worden vermeld dat het gewicht van elke deur, zonder den
waterballast, ongeveer 64650 KG. zal bedragen, namelijk:
■ | | | .................... 46 750 KG.
Plaat-, L en ander ijzer
I en C i j z e r .................................................
Gesmeed ijzer.................................................
Gegoten i j z e r .................................................
Gegoten ijzer (ballast)..................................
Staal ................................................................
Phosphorbrons, messing en babbithmetaal.
Eikenhout ......................................................
Dennenhout......................................................
Caoutchouc . ........................
. . . . . . . 7690 |
......................... 1650 . |
.........................1 115 »
......................... 2 500 »
......................... 2 650 1
570 »
1.2 M*.
1.15 »
18 KG.
Eindigen wij deze beknopte beschrijving met de mededeeling,
dat het ontwerp van de afsluitingswerken bij Andel is opge-
maakt door ons medelid, den ingénieur van den Waterstaat R. P.
J. T ü t e i n N o l t h e n i u s , dat de bouw van de sluis is aangenomen
door de heeren P. V l a s m a n te Utrecht en G. v a n S p a n j e te
Haarlem, en dat de ijzeren deuren en verdere ijzerwerken worden
vervaardigd bij de firma F. K l o o s e n Z o n e n te Alblasserdara.
F. DOFFEGNIES.
SCHNEBBELIE.