Bad-, drink- en kook water wordt opgepompt uit een bron
in het ravijn van de Ello-rivier in een hoogreservoir en van
daar uit door buisleidingen gedistribueerd.
Het terrein-oppervlak bedraagt 200 M1. per lijder.
De bouwkosten hebben ongeveer / 1050 per bed bedragen.
J. G. H. DE VOOGT.
DE ONTWIKKELING VAN DEN WATERSTAAT IN
NEDERLANDSCH-INDIE.
@ ,
CTMM«iargli> eerste regeling van den Indischen Waterstaat dateert
|y van het jaar 1818 en is opgenomen in Staatsblad
n »»“ J n'1. 80 van dat jaar; zij was gegrond op de premisse,
18Li555gSlt dat, aangezien «de gewone en dagelijksche beheering
gevoegelijk kan en behoort te worden overgelaten aan het
plaatselijk gezag* een algemeen opperbeheer onnoodig was te
achten, doch dat in bijzondere gevallen «een voornaam en deskundig
ambtenaar» beschikbaar moest zijn, wien tevens de zorg
voor bruggen en wegen in de residentie Batavia kon worden
opgedragen. Bij dat Staatsblad werd de formatie vastgesteld op
66n hoofd-inspecteur, drie inspecteurs en verder zoodanige amb-
tenaren als nader zal worden bepaald.
In 1827 (Staatsblad n°. 18) werd de formatie vastgesteld op
drie ingenieurs, op elke van de hoofdplaatsen Batavia, Semarang
en Soerabaja, en twaalf opzichters met verschillendestandplaatsen.
De directeur van producten en civiele raagazijnen werd met de
«intendentie» over den Waterstaat belast.
In 1829 (Staatsblad n°. 27) werd de formatie uitgebreid tot
66n hoofd-ingenieur, vier ingenieurs en aspirant-ingenieurs en
elf opzichters, en daarbij werd het programma voor benoem-
baarheid tot aspirant-ingenieur vastgesteld, bestaande uit 6en
artikel: «De candidaat zal moeten doen blijken dat hij de
grondbeginselen van de mathematische wetenschappen kent,
dat hij de landmeetkunde verstaut en dat hij de theoretische
kennis heeft zoo van de civiele als van de hydraulische bouw-
kunde». Het regiement van 1829 bevatte voorts tal van admini-
stratieve voorschriften, en bleef van kracht tot 1S44, toen bij
Staatsblad n°. 22 een corps van den Waterstaat werdingesteld,
waarvan de sterkte op Sen hoofdingenieur, negen ingenieurs en
vijf-en-twintig opzichters werd bepaald.
In 1854 (Staatsblad n°. 100) werd onder den Gouverneur-
Generaal Duyjlaer van T wist de grondslag gelegd voor het
tegenwoordig Departement van Burgerlijke Openbare Werken;
het beheer en toezicht over den Waterstaat en ’s lands burgerlijke
-openbare werken werd overgebracht naar een bureau van
openbare werken, aan het hoofd waarvan werd gesteld een
directeur met den rang van inspeeteur. De formatie van het
corps werd vastgesteld op SSn hoofd-ingenieur, drie-en-dertig
ingenieurs en zeven-en-veertig opzichters. Voor het eerst istoen
de uitzending van technisch personeel uit Nederland tersprake
gekomen en werd bepaald, dat de aspirant-ingenieurs in den regel
zullen worden uitgezonden en bij voorkeur gekozen uit degenen
die het diploma van civiel-ingenieur aan de Delftsche Akademie
hadden verkregen, terwijl de vrijheid werd voorbehouden om
daarvoor ook in Indie een examen af te nemen, waarvoor echter
eerst tien jaren later in 1864 een programma werd vastgesteld.
Ten aanzien van de opzichters werd alleen bepaald, dat onder
de sollicitanten de meest bekwameu zouden worden «gekozen- ;
een examen-programma dagteekent van 1857.
In 1855 werden acht waterstaatsafdeelingen in het leven
geroepen, aan het hoofd waarvan afdeelingschefs werden gesteld,
«belast met den algemeenen dienst en het doen van inspecties»,
terwijl aan die chefs tevens de fnncties van eerstaanwezend
ingénieur werden opgedragen in de residentie, waar zij geplaatst
waren, Voorts werd bepaald, dat de verhoudingen van de
ingenieurs en opzichters tot het gewestelijk bestuur en de
afdeelingschefs, met andere woorden het al of niet zelfstandig
optreden van de waterstaats ambtenaren, later bij afzonderlijke
verordeningen geregeld zou worden.
Die nadere verordeningen zijn nooit gemaakt en van zelf-
standigheid is geen sprake geweest, waartoc zonder twijfel het
gehalte van het toenmalig corps ingenieurs zal hehben bijge-
dragen. Immers de toenmalige directeur H. de Bruyn verklaarde
nog in 1858 dat «het corps werd aangevuld met molenmakers,
onbruikbare opzichters van den waterstaat in Nederland, ver-
sleten ambtenaren van het amortisatie-syndicaat, landmeters
die niet wisten wat een waterpasinstrument was, en derge-
lijken».
In 1865 werd het corps uitgebreid tot elf hoofd-ingenieurs,
zestig ingenieurs, acht architekten (een hoogst oneigenaardige—
benaming voor hoofd-opzichter) en vijf-en-zeventig opzichters. In
1866 («Staatsblad» n°. 1) werden de waterstaatsafdeelingen opge-
heven. In 1867 («Staatsblad» n°. 85) werd een geheel nieuw
regiement ingevoerd, waarbij bepaald werd dat de eerstaanwezend
ingénieur het rechtstreekseh beheer had over ’s lands werken,
maar daarbij evenzeer rechtstreeks ondergeschikt was aan den
resident, die voor het beheer verantwoordelijk was. Alle water-
staatsambtenaren in een residentie waren aan den eerstaan-
wezenden, maar eveneens aan den resident ondergeschikt. De
eerstaanwezende was verplicht inspecties te houden, maar zoo
min hij als zijn personeel mocht zijn standplaats verlaten zonder
goedkeuring van den resident. Deze laatste had in spoedeischende
gevallen de bevoegdheid om tot onbepaalde bedragen over
’s lands kas te bescbikken, een bepaling die, waar zij met
oordeel werd toegepast, gelegenheid gaf om veel goeds tot stand
te brengen, doch ook aanleiding tot groote misbruiken, die in
1S75 een beperking van de bevoegdheid van den resident
noodig maakten, zoodat zij geheel illusoir werd.
In 1874 (Staatsblad n°. 58) werd de formatie gebracht op
tien hoöfd-ingenieurs, vijf-en-zestig ingenieurs, twintig architekten
en honderd zes-en-veertig opzichters. Tevens werd toen het
diploma van civiel-ingenieur, aan de Polytechnische School verkregen,
verplichtend gesteld om tot aspirant-ingenieur te kunnen
worden benoemd.
In 1879 (Staatsblad n°. 288) werd aan de halfslachtige bepaling
van het regiement van 1859 een einde gemaakt ; de residenten
werden met het beheer van en het toezicht over den waterstaat
belast, en de in iedere residentie «te werk gestelde» ambtenaren
van den Waterstaat hadden eenvoudig de bevelen van den resident
uit te voeren. Uitzondering daarop werd gemaakt ten
behoeve van de Staatsspoorwegen, de Bataviasche havenwerken,
en later ook ten behoeve van de Demaksche waterwerken en'
de werken van straat Madura. In 1885 (Staatsblad n#. 177)
kwam het — behoudens enkele in 1889 (Staatsblad n#. 39)
aangebrachte wijzigingen, thans vigeerende — regiement tot stand,
waarbij een scheiding van algemeenen en gewestelijken dienst op
den voorgrond stond. De directeur van de Burgerlijke Openbare
Werken bepaalt welke werken tot den algemeenen dienst behoo-
ren, die alsdan onder beheer van den afdeelingschef komen.
De resident heeft in zijn gewest het volledig beheer over alles
wat tot den gewestelijken dienst behoort; in zes residentiën
(Batavia, Semarang, Soerabaja, de Preanger, Sumatra’s West- en
Oostkust), zijn voor den gewestelijken dienst ingenieurs aange-
wezen, overal elders architekten en opzichters. Drie irrigatie-
afdeelingen, Serajoe, Demak en Brantas, staan onder toezicht
van waterstaatspersoneel, waarbij acht ingenieurs en een-en-twintig
opzichters werkzaam zijn gesteld.
In 18S5 werd het corps teruggebracht tot vier hoofd-ingenieurs,
vijf-en-dertig ingenieurs, achttien architekten en honderd acht-endertig
opzichters; thans is het weder gebracht op zes hoofd-
ingenieurs, zes-en-vijftig ingenieurs, drie-en-twintig architekten en
honderd negen-en-vijftig opzichters.
De dienst der Staatsspoorwegen (aanleg en exploitatie) werd
in 1888 onder het Departement der Burgerlijke Openbare werken
gebracht, maar het daaraan verbonden personeel is geheel af-
gescheiden van het waterstaatspersoneel. Het personeel van de
werken der Solo-vallei wordt uit dat personeel gerecruteerd,
en wordt à la suite gevoerd, evenals het personeel voor nog
eenige andere werken. In Januari 1897 bestond dat à la
suite gevoerd personeel uit acht ingenieurs en vier-en-twintig
opzichters.
V In het eerste van de hier volgende overzichten geven de
jaarlijks op de begrooting gebruikte sommen een beeid van de
toeneming van de werkzaamheden aan het Departement der
Burgerlijke Openbare werken. Van 1850 tot 1865 werden die
sommen door de Indische Regeering, van 1865 af door dewet-
gevende macht vastgesteld.
Dat bij die vaststelling niet altijd rekening is gehouden met
de beschikbare werkkrachten möge blijken uit het tweede overzieht,
waarin de werkelijke uitgaven, zooals die sedert 1878 in
de Koloniale Verslagen worden opgegeven, zijn verzameld.
M. J. VAN BOSSE.
OVERZICHT VAN DE BIJ DE BEGROOTING TOEGESTANE FONDSEN VOOR WATERSTAAT3WERKEN IN NEDERLANDSCH-INDIE
VAN 1850 TOT 1897,
in duizendtallen van guldens.
Jaren.
Personeel. I
II
Departement.
Gebouwen en werken.
Diverse inrichtingen.
Taren.
Departement.
Personeel.
Gebouwen.
Irrigatie-werken.
s .
a-H
£ iS
bei?
P
Uitzendingen uit
Europa.
I f
j^pq
ac
i CQ
02
II Batavia en Semarang. |
Bandjir-kanalen
Havenwerken
Tandjong-
■ Priok.
Demaksche
werken.
Straat |
Madura en
Solo-
ri vier.
Solovallei.
PQ
Indie.
H
Indie. 1
Europa. |
indie.
! Europa.
Indie.
H
1850 138 573 21 1871 110 597 1528 660 2656 170 - - ■ H - - - 36
1851 144 515 1J # . 1872 113 601 1655 _ 581 2698 250
1852 138 800 14 1873 113 669 1977 550 2400 225 300 250 600 60
H — - - - - — 30
1858 131 835 15 1874 114 897 2120 641 1601 200 300 250 820 J - - - - 30
1854 150 1286 24 1875 115 1157 3069 682 2263 250 300 200 700 H S 150 B § B - - 30
1855 290 1893 25 1876. 115 1141 3284 305 2469 300 200 202 600 300 ¿& .-J 450 - - - 1 1 - 30
1856 292 2356 85 1877 115 1154 3185 343 2512 300 300 u ■400 .450 2030 500 - - - - 40
1857 290 2717 54 1878 116 4198 3207 306 3220 300 330 - 750 2139 1034 500
B
H
B B
1 30
1858 290 2649 67 1879 114 1219 8102 268 3240 250 300 i ü 450 2433 735 500 1 1 140
1859 290 2746 68 1880 114 1149 2617 459 3158 335 -
Ü r
100 2026 795 500 B n B
- 204
1860 290 2776 68 1881 114 1162 2855 712 3318 280
B
108 1942 832 250 & - ’V V fi- m
201
1861 296 2915 59 1882 114 1190 3298 830 3303 340 - - - 1891 550 700 1000 i H 180
1852 298 5351 54 1883 115 1208 3293 689 3511 610 - - 1535 173 465 P ; 1000 P 181
1868 406 5885 77 1884 115 1200 2560 453 3478 550 — - 1335 468 615 84 466 80 [ à d : - 199
1864 434 5792 63 1885 115 1020 1875 272 2555 570 - B ' - 1195 113 654 46 363 31 B - 189
1865 611 5707 77 1886 115 970 1907 499 2327 400 - - . - 398 10 692 8 399 - - - 172
1866 619 6052 63 1887 116 980 1862 448 2614 316 - - ¿ r f 56
B
792 7 ' 175 “ - 313
1867 85 537 5875 1883 146 994 1777 548 2957 275 - - 56 - 9 505
B
- - 371
1868 80 544 5378 1889 146 1001 1790 661 3074 299 - i - 820 - f l - 492
B
- 401
1869 101 545 5500 1890 146 1164 1800 1008 3230 163 - - - 551 ¡ ;:f ¡ 610 - 500 - - - 3S6
1870 117 598 5500 Í _ 1891 146 1165 1858 1979 3001 463 — - - 123 - 596 - 667 - - - 369
1892 146 1193 2064 3383 3288 358 - - 630 - 832 - - - 372
1893 146 1229 2405 3009 3133 564 - 9 I I I 450 - - 790 - - - 413
1894 144 1238 2460 5440 3183 800B ■ B H 330 1283 B B - 399
1895 144 1243 2176 4196 2993 955 - - 200 , 30 - - 1306 - - 396
1896 144 1258 2003 1499 3218 325 ■ B - 163 - B B 940 ¡ r S 258 415 404
1897 144 1265 1997 1348 3437 J 458 B - - 7
1 “
■ - 430B 243 j 565 420