BOUW DER NIEUWE SCHUTSLUIS TE IJMUIDEN.
® . - — »
jeeds bij de opening van het Noordzeekanaal in November
1876 werd gevreesd, dafc de toegang tot bet kanaal
I van uit zee spoedig te klein zou zijn.
I Deze vrecs bleek gegrond te zijn toen naar Amsterdam
gecbarterd werden schepen, die meer dan 70 dM. diepgang
hadden en daarvoor buiten de sluizen moesten ligten, of
•langer dan 115 M. waren en daarom de günstige gelegenheid
moesten afwachten om bij gelijk water door de geheel open
sluis te varen.
Een en ander veroorzaakte veel tijdverlies en kosten.
Nadat in 1882 het Noordzeekanaal in beheer en onderhoud
bij het Rijk was overgegaan, kon er ernstig aan verbetering van
dien voor .den Amsterdamschen handel zoo ongunstigen toe-
stand gedacht worden.
Bij de onteigeningswet van 31 Mei 1887 (Staatsblad no. 9b)
werden voor de uitbreiding der haven- en sluiswerken te
IJmuiden aan de Regeering eenige millioenen beschikbaar
gesteld, waarvan / 3 576 510 voor den bouw eener nieuwe schut-
sluis bestemd was.
Hoewel volgens de memorie van toelichting bij het ontwerp
dezer wet de sluis zou verkrijgen eene schutlengte van 205 M.,
eene wijdte van 25 M. en eene drempeldiepte van 8.50 M.
onder AP., werd later hiervan teruggekomen onder aandrang
van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel en Fabrieken.
De schutlengte van de sluis werd daardoor tot ruim 225 M.
vermeerderd, terwijl de Tweede Kamer in hare zitting van 20
December 1889 de wenschelijkheid uitsprak de slagdrempels op
10 M. onder AP. te leggen (*). -
Zoo is eene sluis verkregen, waarmede schepen van 220 M.
lengte, 23.50 M. breedte en 9.30 M. diepgang geschut kunnen
worden. Hoewel deze afmetingen voor de tegenwoordige scheep-
vaart van Amsterdam te ruim zijn, gebood de voorzichtigheid
op vermeerdering der scheepsafmetingen in de toekomst te
rekenen. ,
Met de oude groote Noordzeesluis kunnen nog geschut worden
schepen van 115 M. lengte, 16.50 M. breedte en 7 M. diepgang.
De nieuwe sluis is ontworpen met de as op 183.50 M. be-
noorden de as van het Noordzeekanaal en met het buitenfront
op 439 M. beoosten dat van de oude sluizen.
Deze ligging eisehte twee nieuwe ^-vormig gebogen toeleidings-
kanalen; door de aanwezigheid van het pantserfort te IJmuiden
konden voor het buitenkanaal de stralen der bochten met
kleiner dan 1250 M. vallen. Aan de binnenzijde zijn echter '
de bochten met stralen van 2000 M. gevormd.
Het bouwterrein voor de sluis bestond uit de hooge op ge-
middeld 8 M. + AP. liggende duingronden der Breesaap, en
was dus günstig.
De onteigening der benoodigde terreinen kwam grootendeels
bij minnelijke schikking tot stand, en in den loop van het
jaar 1889 had de Staat alle perceelen in handen.
Inmiddels was aan verschilfende particulieren vergunmng
gegeven de af te graven terreinen, die daarvoor het günstigst
gelegen waren, voor eigen rekening af te zanden.
In den loop der jaren 1887—1892 werd hierdoor 1460 000 M'J.
zand verwijderd zonder eenige kosten.
Nadat in den zomer van 1887, een vijftal grondboringen
hadden geleerd, dat de ondergrond, waar de sluis gebouwd
zou worden, bestond uit vaste zandlagen, afgewisseld door
schelpbanken en zeer dünne kleilaagjes, werd geoordeeld, dat
hier geen paalfundeering van noode was.
(*) Zie den strijd over de afmetingen der sluis in den ja argang 1889 van „De
Ingenieur".
Eene zeer vaste klei- en veenlaag tueschen 17 M. en 19 M.
onder AP. werd geacht niet meer samendrukbaar te zijn.
Evenwel werd bij die grondboringen waargenomen een snel
opkomen van water en zand in de boorbuizen wanneer de
waterspiegel daarin verlaagd werd. Hieruit leidde men af dat
de zandlagen zeer waterdoorlatend waren, en deze overweging,
gepaard met het feit, dat het Noordzeekanaal zoo dicht in de
nabijheid was, en dat de oude zooveel minder diepe Noordzee-
sluizen niet dan met groote moeite in den droge gebouwd geworden
waren, hoewel de zee op 1200 M. afstands was, leidde
er toe om voor de nieuwe sluis toe- te passen de fundeerings-
methode met saamgeperste lucht.
De hiervoor gemaakte plannen kwamen volledig gereed,
zoodat zij bijna aanbesteed waren. Tot uitvoering kwamen zij
echter niet. Bij het graven van den sluisput, wat geheel m den
droge kon geschieden, bleek het fijne duinzand in tegenstelling
met hetgeen verwacht was, zeer weinig water te laten door-
kwellen, terwijl langzamerhand de benoorden den sluisput gelegen
duingronden door "dirgeleidelijk dieper voortgezette be-
maling zoo werden uitgeput, dat de hoeveelheid water, welke
van die zijde werd toegevoerd, zeer gering bleef.
Met de ontgraving voor den sluisput werd den 30sten October
1888 begonnen; in April 1891 kwam dit werk gereed. Het
uitgekomen zand ten bedrage van 1478 000 M\ werd grootendeels
gespoord naar de buitenhelling der duinen en het zee-
strand tusschen IJmuiden en Wijk aan Zee: Een deel er van
werd ook gebezigd voor den bouw van forten bewesten en be-
zuiden Amsterdam.
Nu de reden tot pneumatische fundeering niet bleek te bestaan
werd overgegaan tot eene gewone betonfundeering binnen dam-
wanden. j •
Deze fundeering werd ingericht voor het dragen ,van drie
sluishoofden, verbonden door vier schutkolkmuren.
Het middensluishoofd is ontworpen om eene reserve-water-
keering te hebben en de gelegenheid te scheppen öm ter be-
sparing van tijd kleinere schepen (van minder dan 140 M.
lengte) in eene kleinere kolk te kunnen schütten.
De fundeering werd uitgevoerd tusschen 9 October 1890 en
31 October 1891; verwerkt werden daarvoor 25 392 Ms. trasbeton <
(5 zand, 6 kalk, 7 tras en 17 steenstukken) en 2005 M5.
dennenhout.
De damplanken, 0.20 ä 0.15 M. dik en 8 M. lang, werden
zeer dicht sluitend ingeslagen, waarbij echter ook de waterstraal
werd gebruikt.
De punt der planken reikt tot 16 M. — AP., onderkant beton
ligt op 13.70 M. — AP.
De betonlaag is voor gelijkmatige zetting onder alle muren
en sluisvloeren overal even dik gemaakt, namelijk 2.50M. Zij is
gestört in het water met houten kokers, in twee onmiddellijk
op elkaar volgende lagen, terwijl de waterstand binnen de
damwanden op ongeveer 8.20 M .-A P . en daar buiten pp
9.20 M. — AP. gehouden werd.
Hiermede werd beoogd het opkomen van grondwater binnen
de damwanden te beletten.-
Dit slaagde voor de sluishoofdfundeeringen niet volkomen,
voomamelijk niet door de aanwezigheid van een wel in elk
van de sluishoofden.
V66r de betonstorting schenen die wellen van zeer gering
vermögen, ten minste van krachtig zichtbaar water opwellen was
geen sprake; doch nadat de betonlagen gereed waren, bleek al
spoedig, dat het welwater zieh door het beton een weg baande.
Daar de plaats der wellen volkomen overeenstemde met die
der verrichte grondboringen in de as der sluis, waren zij klaar-
blijkelijk van deze een gevolg, en kwam het water waarschijnlijk
van onder de waterdichte harde klei- en veenlagen tusschen
17 M. en 19 M. AP., welke bij die boringen doorbroken
waren. | .. , ,
Tijdens de betonstorting was de slibvormmg vry sterk, doen
de slib werd zoo zorgvuldig mogelijk met handbaggerbeugels I
verwijderd.
In het najaar van 1891 werd de eigenlijke sluisbouw aanbesteed
en in het voorjaar van 1892 met het metselwerk der
muren op de droog gemalen betonvloeren een begin gemaakt.
Vooraf werd ter plaatse van den aanleg van het metselwerk
alle nog aanwezige betonslib verwijderd; de daardoor ge-
vormde oneffenheden werden met eene laag cementbeton vlak
gemaakt.
Daarboven werden de muren gemetseld, met uitsparing daarin
van ruime riolen, die elk door elf zijriolen in de schutkolken
uitmonden.
De toepassing van deze, bij de meeste van de in den laatsten
tijd gebouwde sluizen uitgevoerde inrichting, zou bij de pneumatisch
gefundeerde sluis niet mogelijk geweest zijn, terwijl zij
toch voor den aanvoer en den afvoer van het schutwater zonder
hinderlijke stroomingen zoo gewenscht is.
De riolen zijn in elken sluishoofdmuur op twee plaatsen
afsluitbaar met zoo eenvoudig mogelijke schuiven, bewegende
in hardsteenen schuifsponningen. Er is hieraan de voorkeur
gegeven boven de meer samengestelde rolschuiven, daar eenvoud
van constructie van veel gewicht is, waar eene eventueel noodig
herstel zoo bezwaarlijk zou zijn uit te voeren.
Nadat de muren tot de hoogte van ongeveer 3 M. — AP.
waren opgetrokken, werden de schutkolkbodems- gevormd van
aanvankelijk voor een ander doel bestemde betonblokken van
1 M. dikte. Deze betonblokken werden geplaatst met wijde
voegen en op regelmatige afstanden met groote tusschenruimten,
welke met beton gevuld werden. Daarna werd de geheele bodem
overdekt met een laagje klinker-metselwerk van 0.25 M. dikte,
behalve ter plaatse waar in de betonblokken gespaarde gaten
aanwezig waren.
Deze toch werden zorgvuldig open gelaten en met grind
gevuld ten einde het grondwater gelegenheid te laten daarin
op te komen en aldus een opbersten van de schutkolkbodems
te voorkomen.
Zoo werd eene zeer stevige stempeling tusschen de schutkolkmuren
verkregen, die het naar elkaar toekomen van de muren
volkomen belet heeft.
In den bodem zijn drie gemetselde open goten gevormd voor
het opnemen van de kabels voor de beweegkracht. Deze goten
zijn afgedekt door afneembare zerken.
Een en ander geschiedde zonder ernstige bezwaren. Toen men
evenwel, na het geheel opmetselen van de muren, aan het buiten-
sluishoofd tot 4.90 M. + N. AP. en overigens tot 3.50 M. -+- N.AP.,
de sluisvloeren daartusschen wilde aanbrengen bleek dit ondoen-
lijk, doordat het beton op de drie plaatsen der wellen sterk
water doorlatend was.
Het vermögen der wellen was niet gelijk. In ronde cijfers gaf
die in het middensluishoofd 1.600 M*., die in het buitensluis-
hoofd 1 M*. en die in het binnensluishoofd 0.300 M1. water per
minuut. Het water was zoet, vrij sterk ijzerhoudend en voerde
ook brandbare gassen mede.
V66rdat de sluisvloeren gemetseld werden, heeft men de
wellen opgevangen in eene gegoten ijzeren buis en daarna het
uitgespoelde trasbeton door cementbeton vervangen. De sluisvloeren
en drempels konden toen zonder moeite afgemetseld
worden; het was echter daarbij ook noodig gebleken om van
het bovendeel van het trasbeton over de geheele oppervlakte
de minder goed verharde deelen weg te hakken en door eene
laag krachtig cement beton, ter dikte van gemiddeld 0.50 M. -
te vervangen.
Bij het opvangen van het welwater in de buizen is er steeds
naar gestreefd om zoo min mogelijk de uitstrooming van het
welwater te beletten, teneinde te voorkomen, dat het een anderen
weg zocht, onder längs het beton; bij twee van de wellen werd
daartoe gebruik gemaakt van eene werkwijze met samengeperste
lucht, waarbij de waterspiegel boven de wel werd verlaagd en
waardoor men in Staat was om het uitgespoelde beton tot eene
diepte van 13 M. onder AP. in den droge te verwij deren en
door cement-beton te vervangen. Bij de derde wel geschiedde
het opsluiten van de buis in het beton zonder dit hulpmiddel
en was men genoodzaakt dit in het water uit te voeren.
Nadat ten slotte de drempels en slagkanten afgewerkt waren,
werden in de kanaalbodems aan weerszijden der sluis de storte-
bedden gemaakt evenzeer als de schutkolkbodems van betonblokken,
welke geplaatst werden op een 0.30 M. dikke grindlaag.
Dit geschiedde geheel in den droge, waarvoor de stortebedden
tot 11.80 M. onder AP. werden afgemalen.
Deze stortebedden dienden als voet voor de steenglooiing, waarmede
de tegen de vleugelmuren aansluitende beloopen werden
bekleed.
Een en ander kwam gereed den 28sten November 1894, waarna
het water in de sluis werd toegelaten. Tijdens het opkomen van
het water werden de buizen, die het welwater afvoerden, telkens
bij kleine gedeelten verlengd.
De hoeveelheid welwater nam daarbij geregeld af en bij een
waterstand in de sluis van ongeveer AP. en in de buizen van
0.70 M. boven AP. kwamen eindelijk de wellen tot stilstand.
Daarna is onder een overdruk van 4 ä 5 M. in de wellen
een mengsel van cement en water door een dünnere getrokken
pijp ingevoerd. Men begon daarbij met het ondereinde van de
persbuis op 19 M. — AP. te brengen en trok haar daarna telkens
een weinig omhoog wanneer het cementmengsel niet meer wilde
wegvloeien. Op deze wijze is gestreefd om, indien holten onder
en in de fundeering aanwezig mochten zijn, deze met cement
te vullen. Volgens berekening is eene totaal-ruimte van 10 M*.
aldus met cement aangevuld.
Na afloop van de operatie werden de buizen een weinig beneden
den bovenkant der sluisvloeren afgekoppeld en daarna nog af-
gesloten met een gegoten ijzeren deksel.
Tijdens den bouw der sluis werden in den voet der 282 M.
lauge muren slechts enkele haarscheurtjes ontdekt als gevolg
van ongelijke zettingen. Zonder zetting toch bleven de muren niet;
men kan aannemen dat deze gemiddeld 23 mM. heeft bedragen.
Evenwel ontstond in den noordelijken vloeddeurkasmuur van
het buitensluishoofd eene scheur, die in den loop van een paar
jaren geleidelijk eene grootste wijdte van 17 mM. had verkregen.
Bij het boven- en het ondereinde liep de scheur bijna teniet.
Daar zij dwars door den geheelen sluishoofdmuur liep, bracht
zij ongewenschte gemeenschap tusschen het buitenwater en het
in den muur gespaarde riool, waardoor de afsluiting van dat
riool met de dicht daarbij gelegen buitenste vloedschuif niet
volkomen bereikbaar was.
Daarom is in het najaar van 1896, toen sedert velemaanden
de wijdte der scheur niet was toegenomen en men dus kon
verwachten, dat de muur in rust gekomen was, het metselwerk
rondom de scheur ter breedte en diepte van ongeveer 0.50 M.
uitgehakt tot op de hoogte van bovenkant sluisvloer en daarna
weder aangevuld beneden 2 M. — AP. met beton en daarboven
met klinker metselwerk.
Door gebruik van eene half cirkelvormige kuip, die met mos-
kussens tegen den sluismuur in den sluisvloer sloot en waarvan
de binnenruimte werd leeggepompt, kon een en ander in den
droge worden uitgevoerd. Het rioolvak dat door de scheur
gesnedeu werd, was daarvoor tijdelijk aan beide einden door
schuiven met caoutchoucdichting afgesloten.
Eenig grondwater dat uit de scheur vloeide, werd v66r de
dichting opgevangen in eene getrokken ijzeren buis, die in het
metselwerk achter bleef en later met een stop werd afgesloten.
Het metselwerk van ile sluis werd voltooid opgeleverd den
lOden Mei 1895; de volledige aanaarding der muren werd later
in het najaar van 1896 voltooid met het oog op de onzekerheid
die aanvankelijk bestond omtrent het leggen van buisleidingen
voor drukwater dan wel elektrische kabels ten dienste van de
beweging der sluisdeuren en riools'chuiven.