II. E l e v a t o r e n worden aangewend om grond op te voeren
over körten afstand.
Zij zijn vast of drijvend.
De vaste elevator Staat op een Steiger, längs of tusschen
welken de grondschouwen aangelegd worden. Hij heeft meestal
hellende zijden om heb zand gemakkelijker daaruit te kunnen
verwij deren.
De drijvende elevator rust veelal op twee vaartuigen, die
dan van voren door het julc, waarin de emmerladder beweeglijk
ophangt en verder nabij de achterstevens door den hoogen
bok, die den stortbak steunt, gekoppeld zijn, zoodat de grondschouwen,
nadat de grond daaruit gelost is, onder dien bak
pijp bevestigd is en boven water aan davits is opgehangen.
De zandzuiger wordt, als hij werkt, voor twee ankers gelegd.
Is het laadruim gevuld, dan wordt de as van de centrifugaalpomp
kunnen doorvaren.
De opstelling van de emmerladder is meestal gebroken; het
bovendeel is dan vast opgesteld in twee bokken en het be-
nedendeel is met zijn ondereinde opgehangen aan een derden
bok, waaronder de grondschouwen bij opgehaalden stand van
de ladder kunnen worden gevaren; de emmerladder wordt in
de grondschouw nedergelaten en de grond daaruit opgevoerd.
De uit de grondschouw opgebaggerde grond wordt uit den
stortbak door middel van een stortschuif of een riem zonder
eind op waggons, of met toevoeging van een straal water, door
buizen te bestemder plaatse gebracht.
Het opbrengvermogen van een elevator bedraagt zelden meer
dan 5000 M3. grond per week.
Elevatoren, die in den droge grond verwijderen, worden
excavatoren genoemd. Zij hebben meestal ruim twintig emmers,
die hunnen inhoud lossen in kipkarren welke met een loco-
motief over een spoor naar de plaats van lossing bewogen
worden, en wier grondbak daar gekanteld wordt. Zij kunnen
tot 17 500 Ms. per week opbrengen.
HI. B a k b a g g e r w e r k tu i g e n , die in Amerika veeltoe-
passing vinden, bestaan uit eene combinatie van stoomkraan
en delver, als het ware twee in elkander grijpende kaken
vormende, die zieh openen bij vrijen val op de aan te grijpen
massa, en zoodra de kraan aanvangt met het opwinden, in die
massa insnijden en zieh sluiten. De delver is somtijds vervangen
door een lepel, die zieh niet opent, maar in den op te ruimen
grond dringt en daarin draait. Zij worden hier te lande siechts
zeldzaam toegepast. Eenige bijzonderheden over den Priestman’s
elevator zijn te vinden in eene verhandeling van den heer
W. F. L e em a n s (Tijdschrift Koninklijk Instituut van Ingenieurs
1883—1884, blz. 263).
IV. Z e l f l a d e n d e z u i g e r s zijn vaartuigen die den op
te ruimen grond uit .de rivier verwijderen en dien tevens naar
de losplaats brengen.
Het vaartuig is, wat laadruimte betreib, op dezelfde wijze in-
gericht als de onder I. vermelde bakken. Ook hier bestaat de
bodem uit kleppen, welke met kettingen geopend en gesloten
kunnen worden.
Het laden van het vaartuig geschiedt. door middel van een
centrifugaalpomp, welke door een stoommachine bewogen wordt.
De zuigbuis van de pomp mondt buiten boord uit en eindigt
in een ijzeren pijp, wier eene einde op den bodem van de rivier
kan worden nedergelaten, ten behoeve waarvan een beweeg-
baar lederen tusschenstuk aan het boveneinde van debuisaan-
wezig is.
De afvoerbuis van de centrifugaalpomp splitst zieh in twee
buizen, welke in de lengterichting van het schip over het laad-
rnim loopen. In deze buizen zijn aan de onderzijde openingen.
Het overtollige water, dat in het laadruim komt, vloeit over
den rand van het vaartuig weg, terwijl het zwaardere zand zieh
grootendeels in het ruim nederzet.
Naarmate de grond onder de zuigbuis opgeruimd wordt, zal
deze dieper zakken. Deze zakking kan bovendien geregeld
worden door een takel welke aan het losse uiteinde van de
afgekoppeld van die van de stoommachine en wordt aan
laatstgemelde de as van de schroef, die op dezelfde wijze
als bij een stoomboot ingericht is, bevestigd, en vervolgens de
lading naar de losplaats gebracht, waar de kleppen in den
bodem worden losgelaten.
Het opvoerend vermögen van de centrifugaalpompen hangt,
behalve van hare sterkte, veel af van de soort van den op
te ruimen grond. Klei wordt zeer siecht opgezogen, fijn zand
bezinkt niet spoedig in het laadruim en er gaat dus veel verloren
met het over boord stroomende water. Grof zand bezinkt
spoedig en is dus als de beste grondsoort om te zuigen aan te
merken.
De laadruimte der zandzuigers verschilt van 250 tot 800 M3.
De diepte tot welke gezogen kan worden, is gemiddeld 12 M.
onder den waterspiegel.
Gemiddeld kan men als tijd van vulling voor zand stellen
1'/» ä 2 uur, ofschoon het ook voor komt, dat in */, uur,-en
ook wel in 6 uren eene laadruimte van 300 M5. gevuld is. Bij
eene dusdanige laadruimte wordt aan zee ’s weeks gemiddeld
5000 M*., gemeten in den zandzuiger, opgebracht. De werkelijk
opgebrachte hoeveelheid is, daar er veel over de boorden weg-
vloeit en door de zeestroomen medegenomen wordt, aan zee
belangrijk grooter.
De diepgang van een geladen zandzuiger bedraagt gemiddeld
| M.
Omtrent zelfladende zandzuigers, wier samenstelling sedert
weinig veranderd is, kan verwezen worden naar de boven vermelde
verhandeling van den heer W. F. L e em a n s .
V. Z u ig p e r sw e r k t u ig e n hebben in' plaats van een
emmerladder een centrifugaalpomp, bestemd om met een'zuigbuis
den grond uit den rivierbodem of uit een grondschouw te
verwijderen, en dien door een afvoerbuis ter bestemder plaatse
te voeren.
Bij het zuigperswerktuig vindt men, evenals bij den bagger-
molen, lieren enz. om het anker in te halen en om met de
zuigbuis en met de wateraanvoerpijp, die in de grondschouw
wordt geleid, bij het zuigen te manoeuvreeren.
Wordt een zuigperswerktuig gebruikt om grond uit eene rivier
te verwijderen, dan is de zuigbuis meestal in het voorschip in
een bun »angebracht.
Gebruikt men een zuigperswerktuig om grondschouwen te ledigen
en den grond tevens horizontaal te vervoeren, dan legt men
deze er naast, laat er de 'Zuigbuis in af en voert, tegelijk met
het opzuigen van het zand uit de grondschouw, in deze een
krachtigen waterstraal met een tweede in het schip opgestelde
pomp of pulsometer, opdat de zandmassa zeer vloeibaar zij,
iets wat ’noodzakelijk is • voor het goed opzuigen, en om het
opgevoerde zand zoover mogelijk te doen wegvloeien.
Somtijds is nog een tweede centrifugaalpomp ingelascht, hetzij
in de afvoerbuis, hetzij in een afzonderlijk geplaatste buis, die
het met grond vermengde water, met eene nieuwe hoeveelheid
water vermengd, opnieuw oppompt alvorens het in de eigenlijke
afvoerbuis komt. De tweede of perscentrifugaalpomp vergroot
dus den arbeid, die door de eerste centrifugaalpomp verricht wordt.
Meestal wordt de grond door gewone baggermolens gestört in
bakken met vasten bodem en wordt hij daaruit door zuigpers-
werktuigen verwijderd. De zuigbuis mondt met haar onderkant
uit in de grondschouw welke er naast vastgemeerd is, terwijl
het zuigperswerktuig aan den wal vastligt.
Ten einde den grond uit de grondschouwen op den wal te
brengen, loopt de afvoerbuis van het vaartuig over een bok
naar den wal en wordt naar behoefte met ijzeren buizen verlengd.
Met een krachtig zuigperswerktuig kan onder günstige om-
standigheden fijn zand bij eene opvoerhoogte van 3 M. boven
de waterlijn over een afstand van 500 ä 600 M., en bij eene
opvoerhoogte van 7 ä 8 M. boven den waterspiegel 200 ä 300 M.
worden weggevoerd.
De boedanigheid van het zand is van grooten invloed op het
opbrengvermogen. Dit kan bij fijn zand 20000 M3. per week
bedragen.
Indien het zand grofkorrelig is, zijn de lichamen van de
centrifugaalpomp onderhevig aan veel slijtage. Om vernieuwing
er van te voorkomen, worden in den laatsten tijd gepantserde
pompkasten aangewend. De pantsering bestaat uit zware stalen
platen van sectorvorm, die zoo noodig stuksgewijze uit den
pompmantel genomen en door nieuwe vervangen kunnen worden.
Een zuigperswerktuig is beschreven in de boven aangehaalde
verhandeling van den heer G. d e T h i e r r y .
Het zuigperswerktuig Gorinchem, behoorende aan den heer
P. A. Bos te Gorinchem en vervaardigd aan de werf «Conrad»
(voorheen Th. F ig e e & C°.) te Haarlem, is op plaat LI voor-
gesteld.
J. Ö. RAMAER.
LOCOMOTIEF N \ 12 VAN DE GELDERSCHE
STOOMTRAMWEG-MAATSCHAPPIJ (*) @ _
ijepgaaMBai ij de constructie is er naar gestreefd een zoo laag
i p s t j f mogelijk gelegen zwaartepunt te verkrijgen bij de
U Kjö j grootst mogelijke capaciteit op spoorstaven van 16 KG.
per M1. en met binnenliggende cylinders.
Hoofdafmetingen. Hoogte van spoorstaaf tot bovenkant
schoorsteen . ■. • . . . . . . . . . 3095 mM.
Breedte op de zijvlakken gemeten.......................... 1800 »
Lengte » * e in d v la k k en 3200 »
De k e te l. Middellijn van het cylindrisch gedeelte
binnenwerks 680 mM.
Lengte met inbegrip van rookkamer en vuurkist. . 2650 »
Afstand der pijpenplaten. . . . 1450 »
Lengte der vu u rk ist................................................... 732 >•
Hoogte » » . . . 840 |
Breedte » » boven . . . . . . . . . . 520 »
» » '» beneden.................................... 454 »
Middellijn van den stoomdom.................................... 450 »
Hoogte » • » 600 »
Plaatijzerdikte van het cylindrisch gedeelte. . . . • 10 »
aan het boven- en voorvlak van de vuurkist . . 11 »
aan het achtervlak van de vuurkist 13 »
Koperdikte der vuurkistplaten..................................12 »
met uitzondering van de pijpenplaat, die dik is . 20 »
Rbosteroppervlak.......................................................... • 0.33 M2.
Wijdte der vlampijpen, buitenwerks gemeten . . . 34 mM.
Aantal vlampijpen...........................................................62stuks
welke zoodanig geplaatst zijn, dat door 11 waschpluggaten
in de rookkamer alle pijpen met den waschdraad te be-‘
strijken zijn.
Verwarmend oppervlak van de vuurkist....................2.2 M*.
» » » de pijpen.............................. 9.6 »
Samen . . . 11.8 M*.
wat daarbij ruimschoots voldoende is gebleken, terwijl de stoom-
vorming in niet geringe mate is bevorderd.
(*) Spoorwijdlo van 0.75 M. en met binnenliggende cylinders.
Op de hoeken van het vierkant gedeelte van den ketel zijn
aanwezig 10 waschpluggen.
Verder zijn aanwezig boven de vuurkist tweo slijkgaten en in
den langsketel mede twee, 66n boven- en 66m onder in den ketel.
De maximum overdruk bedraagt 13 atmospheren.
Er zijn twee stookdeuren, 66n aan de achterzijde voor het
aanraaken van het vuur en dienstig bij reparatie en 6em op zijde
voor het stoken onderweg.
Ten einde, onder de laatste deur, zooveel mogelijk diepte in
de vuurkist te bekomen, en daardoor het wegbranden van de
vuurkistplaat op den ring in den vuurmond te voorkomen,
is die deur ovaal gemaakt (kleinste afmeting 220 mM-.) met
het midden gelegen op 590 mM. boven den onderkant der
vuurkist.
K e te lap p en d a g e s. De voeding van den ketel heeft plaats
door middel van twee niet zuigende injecteurs, H a l l ’s patent.
De twee proefkranen, op zijde van den. ketel aangebracht, zijn
zelfsmeerende plugkranen.
De Spiegel van de regulatorschuif is uitneembaar, waardoor
vlakmaking zeer gemakkelijk kan geschieden, zoowel dit schuifje
als de stoomschuiven zijn van gegoten ijzer, loopende op ge-
goten ijzeren Spiegels.
C on densa tie. De condensatie-ihrichting is een luchtcon-
densatie, bestaande uit koperen pijpen, wijd 100 mM. met de
geringe wanddikte van 1.5 mM. bevestigd op de leap. Van uit
die pijpen gaat de tot water gecondenseerde afgewerkte stoom
door een nauwere koperen. pijp, die aan de onderzijde van de
locomotief in de buitenlucht uitmondt. Deze condensatie is
voldoende, daarbij zeer eenvoudig en verzwaart het boven-
gedeelte van de locomotief niet noemenswaard.
Tenderbakken. De waterreservoirs, liggende aan de langs-
zijden onder de voetplaat, hebben een gezamenlijken inhoud
van 800 L. in gewone omstandigheden en met een trein, bestaande
uit 66m gemengd rijtuig voor 52 personen en 66n
bagagewagen, voldoende voor een afst-and van 32 KM.; in
buitengewone omstandigheden, als bij sneeuw en met een
goederentrein voldoende voor een afstand van 16 KM.
Mechanisme. Middellijn der wielen 800 mM.
R a d sta n d .................................................................... 1200 »
Middellijn der cylinders.................................. . . 200 »
Slaglengte ................................................. 300 »
De draagpotschenen zijn voor elken draagpot paarsgewijze uit
66m stuk, aan de eene zijde voorzien van een opvulbare stalen
plaat, aan de andere zijde van een stalen spie voor het bij-
zetten bij slijtage.
De stoomschuifbeweging is ingericht. volgens het systeem
J o y , waarbij de stellingas in verticale richting verstelbaar is
gemaakt, ten einde een goede regeling der stoomschuifbeweging
mogelijk te doen blijven na het afdraaien van de bandages.
Die regeling bij dit systeem is namelijk afhankelijk van den
afstand van de geleidingen der coulisseblokken tot het vlak van
de draagassen.
De geleiding van de coulisseblokken is verstelbaar om slijtage
bij te kunnen zetten.
De koppelstangen zijn voorzien van stofvrije doosmetalen uit
twee gedeelten. De slijtage daarvan is buitengewoon gering.
Alle wrijvende deelen worden gesmeerd met consistent vet,
uitgezonderd de geleidbanen der kruishoofden, de stoomschuiven
ende cylinders, welke voorzien zijn van PATRicacspatent oliepotten.
De reminrichting, werkende op alle wielen, is een eenvoudige
krachtige handrem.
Het geheele mechanisme is aan de onderzijde afgesloten met
stofplaten, die in sponningen loopen en daardoor op eenvoudige
wijze kunnen aangebracht worden.
De buitenomkleeding is aan de voor- en de achterzijde voorzien
van glasruiten.