EEN EN ANDER OVER ARNHEM GEDURENDE
DE LAATSTE VIJFTIG JAREN.
o _________________ _
(EEN FRAGMENT.)
— liimt Arnhem’s verleden tot in de grijze oudheid op
— het oudste stuk in het gemeente-arohief draagt
het jaartal 1255 — zijn grootsle ontwikkeling ver-
kreeg het in de laatste vijftig jaren. In het begin
dezer eeuw bedroeg het aantal inwoners omstreeks 9000, ten tijde
van het ontstaan van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs
omstreeks 17 000 en thans 55 000. Dat een dergelijke toeneming
van de bevolking met uit een technisch oogpunt belangrijke
veranderingen is gepaard gegaan, laat zieh hooren. Het zij
mij vergund hierover een en ander in dit Gedenkboek te boek-
staven.
Het gemeentelijk grondgebied bleef onveranderd de eerbied-
waardige grootte van 6755 HA. behouden. De bebouwde kom
groeide aan van 50 HA. tot 350 HA., het aantal huizen van
2826 tot 9099 en het eindcijfer van de jaarlijksche uitgaven
van / 160000 tot / 1 600000.
üeze groote ontwikkeling is zonder twijfel in de eersteplaats
te danken aan de aansluiting aan het spoorwegnet. Op 16 Mei 1845
werd de lijn Amsterdam—Arnhem en in Februari 1856 de lijn
Arnhem—Emmerik geopend. Dankbaar moet herdacht worden,
dat Arnhem in die jaren in het bezit was van bestuurders, die
ten volle doordrongen waren van de voordeelen, die hunne
gemeente van het nieuwe middel van verkeer kon trekken. En
naast die bestuurders verdient de naam genoemd te worden
van den man, die van 1841 tot 1862 aan het hoofd der gemeente-
werken was geplaatst, den stadsarchitekt H . J. H e u v e lin e .
Over hem schrijft wijlen het raadslid mr. J. W. S ta a t s E v e rs
in een in 1848 versehenen boekje.
«De werkzaamheden van dezen ambtenaar, die voor eigen
rekening geene leverantien aan de stad doen of ten hären
behoeve werken mag, zijn in de laatstejaren,zooweltengevolge
van de daarstelling van onderscheidene nieuwe stedelijke ge-
bouwen en den aanleg van verschillende werken en wandel-
plaatsen, waarover hij een duurzaam opzigt heeft te houden,
als uit hoofde van de zorg, welke hij heeft te dragen voor het
behoud van een menigte van regten en heerschende erfdienst-
baarheden van allerlei aard, waarbij de stad belang heeft, zeer
toegenomen. Het was dan ook niet meer dan billijk, dat zijne
jaarwedde, niet lang geleden, tot het tegenwoordige bedrag van
/ 900 (behalve / 100 voor schrijfbehoeften en vrije woning)
verhoogd werd.»
Iemand uit onze dagen zal, na het bovenstaande gelezen te
hebben, allicht tot de conclusie komen, dat mijn ambtsvoor-
ganger van vijftig jaren geleden geldelijk niet bedorven werd. In
andere opzichten liet zijne positie minder te wenschen over.
Niet alleen de technische maar ook de economische zijde van
de zaken werd aan zijne behandeling toevertrouwd. Een dergelijke
opvatting van het ambt van de zijde der bestuurders, gevoegd
bij een heelwat eenvoudiger en vluggere behandeling van zaken
dan thans bij onze openbare besturen gebruikelijk is, maakte
het H e u v e lin k mogelijk in körten tijd en met een minimum
van hulp veel tot stand te brengen. Yooral op het gebied van
de uitbreiding der stad.
Met dezen uitleg was reeds in het begin der eeuwaangevangen,
nadat een'gedeelte van de vestingwerken door Koning Lodewijk
Napoleon bij besluit van 21 Juli 1808 aan de stad was afgestaan,
doch deze werkzaamheden ondervonden herhaaldelijk vertraging,
onder anderen wijl Napoleon het plan opvatte Arnhem tot een
vesting van den eersten rang te maken.
De aansluiting aan het spoorwegnet was oorzaak, dat in de
jaren 1845—1860 op dit gebied een groote werkzaamheid ontwikkeld
werd. Men begreep, dat Arnhem een groote aantrekkelijk-
heid zou kunnen verkrijgen, niet alleen als woonplaats, maar
ook als plaats, om tijdelijk te vertoeven, doch dat het daarvoor
in de eerste plaats noodig was de stad zelve in harmonie te
brengen met hare heerlijke omstreken. De om het kleine provincie-
stadje ook aan de rivierzijde gelegen vestingwerken en open
gronden moesten worden herschapen in wegen, straten, plantr
soenen en bouwterreinen, en daarbij het. tot stand komen van
gebouwen, dienende tot herberging en uitspanning, worden be-
vorderd. Reeds in 1844, dus nog v66r de opening van de lijn
Amsterdam—Arnhem, werd gemeentegrond voor den bouw van
het nog steeds zijn naam met eere dragende hötel Bellevue
afgestaan, in 1847 geschiedde hetzelfde, toen het houden van
het bekende Neder-Rijnsche muziekfeest te Arnhem tot den
bouw van Musis Sacrum deed besluiten.
Bij het ontwerpen van de plannen tot uitleg van de stad was
de spoorweg, hoewel als een zeer welkome gast begroet," een
bron van vele moeielijkheden. Hoezeer daartoe van gemeentewege
pogingen in het werk werden gesteld, het gelukte niet een
spoorwegtrac6 te vinden, dat aan de eischen van den welstand
völdeed. Doch toen deze qutestie was afgedaan en beslist was,
dat het gezicht van uit de stad op hare fraaie omstreken door
een hoogen spoorwegdam voor goed zou worden belet, was
deze teleurstelling voor het gemeentebestuur gelukkig geen
reden om de handen in den schoot te leggen. Met de Rijnspoorweg-
maatschappij werd in overleg getreden ten einde een bedekking
van den. ongewenschten spoorwegdam door bebouwing te verkrijgen.
Voorts werd in eenige maanden tijds een algemeen plan
van uitleg der stad opgemaakt. Dit plan werd op 1 December 1852
bij den Raad ingediend, terstond in handen van een commissie,
bestaande uit Burgemeester en Wethouders en vier raadsleden, gesteld
en voor de ingezetenen ter visie gelegd. Reeds op 12 Februari
daaraanvolgende werd het plan met algemeene stemmen aan-
genomen. De uitvoering maakte de toepassing van de toenmaals
nog jonge onteigeningswet noodig. De onteigeniDg werd toege-
staan bij de wet van 1 September 1854, (Staatsblad n°. 127).
Deze wet is de eerste in hare soort. De Koninklijke besluiten
tot eindaanwijzing van de te onteigenen perceelen dragen de
datums van 4 Juli en 26 Juli 1855. Het schijnt, dat de Haagsche
Regeeringsmachine voor de Arnhemsche bestuurders echter niet
snel genoeg werkte, want in 1854 geschiedden reeds belangrijke
aankoopen van grond en werd met de uitvoering van het werk
op krachtige wijze aangevangen. Het plan omvatte het aan-
leggen van tal van straten, samen de bestaande stad geheel
omsluitende, ook aan de rivierzijde, waar los- en laadkaden
tot dusverre ontbraken. Wanneer men in aanmerking neemt,
dat Arnhem destijds slechts 20 000 inwoners had, dan moet
men erkennen, dat de Raad wat aandurfde. Niet dat het plan
en de wijze, waarop het is uitgevoerd, veertig jaren later geen
stof tot gegronde kritiek kunnen leveren, maar wil men bij'
het uitoefenen van kritiek de billijkheid betrachten, dan
mag men niet voorbijzien, dat de denkbeeiden op het gebied
van aanleg en uitbreiding van steden in de verloopen veertig
jaren met reuzenschreden zijn vooruitgegaan. Zeker is, dat
Arnhem hoogstwaarschijnlijk een veel minder fraai aanzien zou
hebben, wanneer het gemeentebestuur in 1852, in plaats van
handelend op te treden, een afwachtende houding had aan-
genomen.
En niet minder zijn de economische vooruitzichten, die de
bestuurders van die dagen bedoelden tebereiken, verwezenlijkt.
Arnhem kwam in trek, het aantal inwoners steeg van 1853
tot 1864 van 20 000 tot 28000 en dat onder de nieuwe ingezetenen
tal van met het oog op de gemeentekas gewenschte
el einen ten voorkwamen, blijkt het beste uit de stijging van de
opbrengst der stedelijke accijnsen. Deze opbrengst bedroeg over
1853 / 82000 en over 1864 / 145 000. Hieronder volgen eenige
cijfers, betrekking hebbende op de buitengewone ontvangsten en
uitgaven gedaan in het tijdvak 1853—1864.
Buitengewone ontvangsten.
Verlcoop grond enz.. . f 248 700
Verkoop effeeten. . . „ 185 000
Geldleeningen . „ 227 000
. f 660700-
Buitengewone uitgaven.
Aankoop grond enz. f 269600
Aanleg kaden.straten,
plantsoenen enz. . „ 461200
Stichting gebouwen
voor het garnizoen „ 110000
Stichling onderwjjs-
gebouwen . . . . „ 55000
Diverse werken. . . » 62 400
Totaal . . f 958200
De meerdere uitgaven zijn bestreden uit de gewone ontvangsten
der gemeente en uit geldleeningen, aangegaan op zeer körten
termijn.
1853. 1864.
Inkomsten uit gemeenteeigendommen en
elTecten........................................................../ 25100 / 17 200
Opbrengst der belastingen.........................
» 127 300 » 238300
Te betalen aan rente van gemeenteschuld
» 6500 » 11400
Bedrag der gemeenteschuld...................
, 172800 » 276100
Rente en aflossing van de gemeenteschuld zijn betaalduitde
gewone ontvangsten.
Een gedeelte van het plan, het stratennet dat in het Broek
was ontworpen, bleef helaas onuitgevoerd en wel op voorstel van
den ontwerper zelf, die in 1858 van oordeel was, dat de toen aangevangen
uitbreiding op de hoog gelegen terreinen in Klarendal
de voortzetting van de uitbreiding in het Broek onnoodig
maakte. Hiervoor was althans voorloopig wel iets te zeggen,
jammer slechts, dat de kundige ontwerper van het plan van
1853 zieh niet geroepen gevoèlde te bevorderen, dat ook in
Klarendal de gemeente de leiding in handen hield.
Een jongere, nog onverzwakte hand zou trachten dit te doen.
Den lsten Mei 1862 volgde F. W. v an G e n d t J. Gzn. H e u v e lin k
als gemeentearchitekt op en toonde al spoedig een veijongde
editie van zijn voorganger te zijn. Uit tal van door hem ontworpen
plannen blijkt, dat hij een open oog had voor de ver-
betering en de verfraaiing van de stad. Onder deze plannen waren
de voomaamste een project voor het aanleggen van een riolennet
en een uitbreidingsplan voor de Klarendalsche terreinen. Laatst-
genoemd plan omvatte een nagenoeg nog geheel onbebouwd
terrein, groot 8 HA. De begrooting sloot met een batig saldo,
dat de ontwerper wilde benuttigen voor het tot stand brengen van
verbeteringen in het reeds bebouwd gedeelte van Klarendal.
V a n G e n d t vond voor zijne denkbeeiden helaas een nietzoo
geopend oor als zijn voorganger tien jaren vroeger. Het plan,
door Burgemeester en Wethouders bij den Raad ingediend, werd
door dit lichaam op 3 October 1863 met 10 tegen 8 stemmen
verworpen. En sedert liet de Raad den aanleg van Klarendal
grootendeels aan particulière ondernemers over. Dat dienten-
gevolge Arnhem op een terrein, waarop een zeer fraai stads-
gedeelte had kunnen ontstaan, een uitwasheeft gekregen, waarvoor
het zieh schämen moet, zal ieder toegeven, die ter plaatse
bekend is. En vooral treft dit, wanneer men den tegenwoordigen
toestand vergelijkt met het plan-VAN Gendt.
Doch bij treuren over de beslissing van 1863 hebben de
tegenwoordige bestuurders zieh niet kunnen bepalen. Waren
in v a n Ge n d t’s tijd in Klarendal reeds minder gewenschte
toestanden aanwezig, tot wier verbetering hij het eventueele
saldo van de rekening der door hem voorgestelde stadsuitbreiding
had willen aan wenden, nadat men van de stadsuitbreiding had
afgezien, meende men verständig te handelen met een struis-
vogelpoliliek op het gebied der stadsverbetering toe te passen.
Doch de kruik gaat zoolang te water totdat zij breekt. Dit
oogenblik brak voor het oudste gedeelte Van Klarendal in 1888 aan,
toen mijn ambtsvoorganger I. A. L in d o hier nog werkzaam was.
Diphteritis en typhus waren voor hem krachtige bondgenooten,
om een voorstel tot verbetering van Klarendal ingang te doen
vinden, een werk dat Arnhem, na aftrek van de baten, opeen
uitgave van 21/, ton gouds komt te staan. Dit plan werd op 27
September 1890 door den Raad goedgekeurd. Slechts twee leden
durfden de verantwoordelijkheid voor een langer uitstellen van
deze stadsverbetering op zieh nemen. De onteigening werd toe-
gestaan bij de wet van 4 April 1892 (Staatsblad n°. 58), het
Koninklijk besluit tot eindaanwijzing van de te onteigenen
perceelen is gedateerd 27 Juni 1892 n°. 47.
Het werk is het best te vergelijken met het uitsnijden van
een ziekelijke piek uit een organisme. Over een oppervlakte van
ruim 2 HA. heeft men schoon schip gemaakt en alle bestaande
huizen, die zoowel wat rooiing, als wat peil aangiug, op de
meest willekeurige en zonderlinge wijze door elkaar stonden,
afgebroken en op het vrij komend terrein een nieuw stratennet
aangelegd. De onteigende gronden en gebouwen waren in handen
van 37 verschillende eigenaars. Met alle eigenaars op 66n na is
een minnelijke sebikking getroffen kunnen worden. Dat dit
met een van de eigenaars niet gelukt is, moet voomamelijk
hieraan worden toegeschreven, dat de op het pand rüstende
bypotheek meer bedroeg dan het gedane aanbod. De uitslag
van het proces heeft niet het bewijs geleverd, dat de taxatie
in het algemeen te laag was. Aangeboden was toch / 6730 en
de rechter heeft slechts / 570 meer toegewezen. Voor de onge-
bouwde eigendommen, grootendeels tuingrond, die, ten gevolge
van zijne ligging, niet als bouwterrein in exploitatie gebracht kon
worden, is betaald / 2 tot / 3 per M*. Voor grond, als weg in
gebruik, / 0.5Ö per M*. Voor de woningen een bedrag, naar
gelang van den min of meer bouwvalligen toestand, gelijk-
staande met 7. 8, 9 of 10 maal de jaarhuur, vermeerderd met
30 °/0. In enkele gevallen is voor verplaatsing van een nering
nog een bedrag afzonderlijk vergoed. In totaal is betaald voor:
9 879 M1. onbebouwd terrein..................../ 26 606
11703 » woningen en erven . . . . . » 184431
Totaal 21582 M*. Totaal . . . / 211037
De kosten van schatting, gerechtelijke onteigening en over-
dracht hebben nagenoeg / 9 300 bedragen, of 4.4 0/„.
Zeer veel moeite kostte het soms de woningen outruimd te
krijgen en te houden. Noodig was het, de ramen stevig dicht te
planken. Soms weken debewoners(wanbetalersvan beroepnatuur-
lijk) eerst, wanneer het dak boven hun hoofd was weggebroken.
De kosten van dichtplanken en afbreken van de huizen iwaaronder
begrepen het uitbreken van de fundamenten) en van verkavelen
voor den verkoop der afbraak hebben / 5£00 beloopen. Deze
kosten zouden minder hebben kunnen bedragen, wanneer het
werk niet in den winter bij wijze van werkverschaffing was
uitgevoerd. De afbraak werd iedere week publiek geveild en
bracht I 6900 op.
De nieuwe straten hebben een breedte van 12, 15, 20 en
23.50 M1. en beslaan een oppervlak van 13823 M*. De straten
van 12 en 15 M. zijn in het midden met 66n rij boomen beplant,
de andere Btraten met 66n rij in het midden en 6en rij aan
iedere zijde. Bij het vaststellen van de voorwaarden voor den
verkoop van de bouwterreinen stond op den voorgrond,dathet
bouwen van goede arbeiderswoningen in de eerste plaats ver-
zekerd moest worden. Ten einde dit doel te bereiken heeft de
Raad er niet tegen op gezien de terreinen voor betrekkelijk
lagen prijs te verkoopen. De opgave van de opbrengst volgt
hieronder:
Blok I .............................. 1425 M*. ä / 4.50 = / 6 412.50
I I .......................... 801 » » » 6.— = » 4806.—
Blokken III—VI . . . 5398 » » » 3.50 = »18 893.—
VII, V ille n IX 167 » in massa = » 1508.—
Totaal . . 7791 M1. / 31 619.50