Op het bureel van den Algemeenen Dienst van den Waterstalaatt ^ I
wordt de stafkaart bestudeerd door de ambtenaren, aan wie
de vervaardiging der Waterstaatskaart is opgedragen; met eenige
ervaring op dit gebied ziet men al spoedig de gesteldheid van
het terrein en de bijzonderheden, waarop men bij de verken-
ningen te letten heeft. Zooveel mogelijk worden alle gegevens
verzameld, die betrekking hebben op den waterstaatstoestand;
boekwerken of beschrijvingen van rivieren, beken, kanalen,
waterschappen enz. benevens de bestekken van uitgevoerde
werken worden eveneens geraadpleegd.
Toegerust met deze gegevens gaat men naar het terrein en
onderneemt men ult de tijdelijke verblijfplaats tochten naar
alle richtingen; de voortdurende veranderingen van het terrein,
ten gevolge van den aanleg van nienwe werken, maken de
raadpleging van de kadastrale plans der gemeenten steeds
noodzakelijk. Op het terrein zelf worden alle mogelijke water-
lossingen geheel verkend en nauwkeurig aangeteekend, waarheen
het water loopt;. is de richting en plaats bekend, waarheen het
water wordt afgevoerd, dan bepaalt men de seheiding tusschen
de stroomgebieden; de waterscheidingen moeten op het terrein
geheel verkend worden en, zijn zij eenmaalbepaald, danschijnen
deze lijnen op de meest grillige wijze op de kaart te zijn
getrokken. Ten einde bekend te worden met de hoogteligging
van de kunstwerken, die betrekking hebben op den waterstaatstoestand
en met de algemeene terreinshoogte tenopzichte
van een zelfde vergelijkingsvlak, wordt bovendien een net van
waterpassingen vastgesteld en uitgevoerd, waarbij steeds gezorgd
wordt zooveel mogelijk gesloten kringen en aansluitingen met
vroegere waterpassingen te verkrijgen; hierbij vindt men dan
tevens gelegenheid tot opmeting van de kunstwerken, als: sluizen,
stuwen, molens, enz. en tot bepaling van de peilen en van
dijks- en kadehoogten.
Na voltooiing van de terreinwerkzaamheden worden de kaarten
in het net geteekend en de randschriften samengesteld; ¿¿n
exemplaar van de kaart is hiermede voltooid, doch aan het
doel, hetwelk men zieh voorstelde zou nog in geenendeele be-
antwoord zijn: de kaart en het randschrift moesten door den
druk vermenigvuldigd en voor het publiek verkrijgbaar gesteld
worden.
Wat de randschriften betreft was dit gemakkelijk, doch niet
alzoo met de kaarten, want vereischt de vervaardiging van eene
nauwkeurige kaart in 66ne kleur reeds vele zorgen, hoeveel te
meer is dit het geval met kaarten met verschillende kleuren
en tinten en er zijn bladen van de Waterstaatskaart, waarop
ongeveer 20 kleuren en tinten moeten worden onderscheiden.
De directeur van de Topographische Inrichting de heer C. A.
E c k s t e in heeft echter met zijn personeel door reproductie van
de kaart de Waterstaatskaart tot een waar kunststuk gemaakt.
Yan 62 bladen van de Stafkaart zijn 183 bladen van de
Waterstaatskaart gevormd. In 1890 waren de verkenningen voltooid
van de bladen Heerlen en daarmede die van de geheele
Waterstaatskaart; inmiddels werden echter reeds herzien in
1878 de bladen Amsterdam, in 1881 Utrecht en Gorinehem,
in 1882 Rotterdam, in 18S3 Alkmaar en in 1885 de bladen
’s Gravenhage.
Evenals andere cartografische werken zal ook deze kaart wel
nooit tot een bepaald voltooide kunnen worden gerekend.
De herziening werd dan ook onmiddellijk voortgezet en wel
achtereenvolgens de bladen Neuzen, Hulst, Sluis en Rhenen.
ln 1892 werd door mij samengesteld een boekje, hetwelk werd
uitgegeven door het Departement van Waterstaat, Handel en
Nijverheid onder den titelvan: «Aanteekeningen omtrent de ge-
• schiedenis en de inrichting der Waterstaatskaart van Nederlarid».
Uit den titel blijkt genoegzaam de inhoud ; het is 43 blad-
zijden groot en verkrijgbaar bij D e G e b r o e d e b s v a n C l e e f , te
’s Gravenhage.
Het oordeel over de geheele Waterstaatskaart is in het alge-
meen zeer günstig; zoowel hier te lande als in het buitenland
wordt meermalen hulde gebracht aan den daaraan besteden
arbeid; onder anderen in de «Zeitschrift für Baukunde» 1880,
Band III, S. 43, waar door Ed. Sonne, Baurath, Professor an
der technische Hochschule zu Darmstadt, in de inleiding van
een artikel «Die niederländische Waterstaatskarte» gezegd wordt:
«Die Königl. Niederländische Regierung hat es unternommen,
»in diese Karte ein anschauliches Bild von den complicirten
«topographischen, hydrographischen und wasserbaulichen Ver-
«hältnisse des Königreiches zu geben, ein Unternehmen) welches
«mit besonderem Geschick und unter Aufwendung bedeutender
«Mittel zur Ausführung gelangt».
Het opstel, dat in vijf hoofdstukken is verdeeld, eindigt met
de woorden:
•Es unterliegt keinem Zweifel, dass die im Vorstehenden be-
«sprochene Karte bei Erledigung der für die Niederlande be-
«sonders wichtigen und oft complicirten wasserbaulichen Fragen
■grossen Nutzen stiftet; für uns ist sie ein nicht zu unterschät-
«zendes Hülfsmittel beim Studium der niederländischen Hydroatechnik
und ein sehr beachtenswerthes Vorbild bezüglich der
«für Meliorationszwecke anzufertigenden Karten».
JOH. KRAP.
HERZIENING VAN DE MERKEN VAN HET «AP.»:
je Duitsche regeering wendde zieh in 1874 totdeNeder-
landsche regeering met het verzoek dat deze den
generaal B a y e r , van wien het denkbeeid eener Euro-
peesche graadmeting uitging, zoude vergunnen om
zijne tot nabij Salzbergen gevorderde graadmetingswaterpassing
tot Amsterdam te doen voortzetten, ter vergelijking van de
middelbare hoogte der zee aan onze kusten met die hoogte
elders.
De Nederlandsche regeering besloot na ontvangst van dit
verzoek zelve de handen aan het werk te slaan door van harent-
wege nauwkeurige waterpassingen te doen uitvoeren in de
richting van de nieuwe driehoekketens,*naar onze kustplaatsen,
met het oog op de getijwaarnemingen en aan de naburige
waterpassingen aan te sluiten.
Op voorstel van dr. F. J. S t a m k a r t , wien de graadmetingstrian-
gulatie toen nog geheel in beslagnam, werd dr. L. Co h e n S t u a r t
met de leiding belast. Aan de zorg, waarmede deze de taak
aanvaardde en aan de door hem uitgedachte en toegepaste
methode, beschreven in de notulen der vergadering van het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs van 13 Februari 1877, is
voor een groot deel het welslagen van het werk te danken.
In overleg met de regeering werd besloten tot het water-
passen van een net, met het hoofddoel in alle deelen van ons
land een voldoend aantal nauwkeurig bepaalde hoogtemerken
te verkrijgen, die voor eene algemeene herziening van de hoogten
van de vroeger gewaterpaste merken, peilscbalen en peilmerk-
steenen als betrouwbare uitgangspunten zouden kunnen dienen.
Door deze ontworpen Rijkswaterpnssing moest dus het pri-
maire net voor de hoogtemeting van ons land worden geleverd,
waaraan later door secundaire waterpassingen, op eenvoudige
schaal ingericht, de overige punten konden worden aangesloten.
Om dit doel te bereiken moest, bij de vaststelling van het
net, de plaats van de merken zoodanig worden gekozen, dat hunne
hoogte ten opzichte van het aangenomen vergelijkingsvlak met
de grootste nauwkeurigheid kon worden bepaald, dat hun onver-
anderlijke stand zoo goed mogelijk was verzekerd en dat zij
weinig gevaar liepen van verloren te gaan; de eisch, bovendien
de merken overal zoo te plaatsen, dat men er de hoogte van 1
andere verkenmerken gemakkelijk uit zou kunnen afleiden,
moest, al kon hieraan eenig gewicht niet ontzegd worden, toch
bij de eerstgenoemde eischen achterstaan.
Het instrument bestond- uit een kijker, waarop het niveau
stevig was bevestigd en waarbij in het brandvlak van het objectief
drie' horizontale en twee vertikale spinragdraden geplaatst waren.
De kijker rustte met ronde tappen in vorken en kon worden
omgelegd. Het niveau werd afgelezen door middel van een
spiegel; en om eene onjuiste aflezing ten gevolge van een on-
juisten stand van het oog te voorkomen, werd op het dekglas
een verdeeling aangebracht, geheel gelijk aan die op de niveau-; ;
buis. Bij aflezing van het niveau moest nu zorg gedragen
worden, dat de overeenkomstige deelstrepen op niveaubuis en
dekglas bij het einde der bei elkaar volkomen bedekten.
De baken waren uit hout vervaardigd, wit geverfd en van
zwarte strepen van een millimeter dik voorzien, op onder-
lingen afstand van 6en centimeter. Door een zorgvuldige behan-
deling waren zij tegen den invloed van vocht gevrijwaard. Aan
het uiteinde der baak bevond zieh een stalen glad gepolijste plaat, ;
waarmede zij bij de w a a m e m in g e n op een glad gepolijstenronden
stalen kop rustte, die op de houten of ijzeren piketten werd
geschroefd.
De piketten werden met zware houten hamers in den grond
gedreven.
De afstand van instrument tot baak bedroeg in den regel
62.5 M., welke bij deining of wind werd verkört of wel tot
80, hoogstens 100 M. vergroot.
De merken zijn meestal voorzien van een cylindrisch of conisch
gat, met horizontale as.
Bij de bepaling van de hoogte dezer merken werd in ditgat
een goedsluitende stift gestoken, buiten het merk uitstekende
en waaraan een schaal kon worden gehangen.
De bij de waterpassing gevolgde methode was in hoofdzaak
het waterpassen uit het midden.
Nadat de middelste draad in den kijker, zooveel mogelijk
Mj horizontale richting, midden tusschen twee opeenvolgende
eentimeterstrepen gesteld was, werd de stand van het niveau
afgelezen.
Ter vermijding van fouten werden de waamemingen tweemaal
herhaald, door in te stellen op een punt van de baak, hetwelk
een centimeter hooger, daarna op een punt dat een centimeter
lager dan het eerstgemelde centimetermidden was gelegen.
Ten einde bij de waamemingen zoo min mogelijk bevooroor-
deeld te zijn en zieh voor fouten en vergissingen te hoeden,
richtte een persoon den kijker op de baak en noemde het centimetermidden
op, waarop hij hadingesteld,laseentweedegelijk-
tijdig hardop den stand van de luchtbel af, en teekende een
derde een en ander in daarvoor ingerichte staatjes op. Nadat
dit geschied was, las hij, die eerst den stand van de luchtbel
had afgelezen, eveneens de baak af bij inspelende luchtbel,
waardoor een zeer goede contröle op de eerste aflezingen van
baak en niveau verkregen werd.
V66r den aanvang van de waamemingen werd dagelijks het
instrument onderzocht en indien de fout in het instrument
een bepaalde grens overschreed, werd het opnieuw geregeld.
Aangaande de baken diene nog de volgende opmerking.
In het voorvlak van de baak waren, op onderlingen afstand
van omstreeks 95 cM., in ingelaten koperen busjes ronde stalen
dookjes vastgeschroefd en aan elk stel baken was een stalen
vergelijkingsstaaf met ingelaten thermometer toegevoegd; de
staaf, als eindmaat afgewerkt, was een weinig korter dan de
afstand tusschen twee opeenvolgende dookjes; voorts een paar
kleine meetwiggen ter uitmeting van de tusschenruimte, die
overblijft wanneer de staaf tusschen de dookjes gelegd werd.
Was eenmaal de baak zorgvuldig met een goed verdeelden
standaard en tevens met behulp van de meetwiggen met de
staalstaaf vergeleken, dan was herhaling van de laatstgemelde
vergelijking, dagelijks of zoo dikwijls noodig, voldoende om tot
het te lang Pf te kort per meter van de baak te kunnen
besluiten.-'
Bij afbreking van eene waterpassing werd het laatste achter- en
voorpiket of wel het voorpiket all66n met een in de nabijheid
geslagen contrölepiket in den grond van een in den bodem
gegraven gat, van ongeveer een voet diepte, zorgvuldig toe-
gedekt en voor het oog verborgen. Bij het hervatten van de
werkzaamheden moest het vroeger gevonden hoogteverschil
terug gevonden worden, terwijl anders weder van het naast
volkomen vertrouwbaar merk werd uitgegaan.
Waamemingen en berekeningen bleven volkomen van elkander
gescheiden. De heen- en terugwaterpassing geschiedde door
verschillende ploegen.'
Als hoogtemerken, voor de waterpassing geplaatst, komen
voor: a. hoofdmerken; b. groote kruisbouten; c. pijpboulen;
f/. kleine vierkante kruisbouten; e. kleine ronde kruisbouten en
f . bronzen knopbouten.
Het vergelijkingsvlak, ten opzichte waarvan de hoogten bepaald
zijn, is het AP., hetwelk ook steeds vroeger als punt van
uitgang heeft gediend. De stand van dit vlak stemt nagenoeg
overeen met den gemiddelden vloedstand van het IJ voor
Amsterdam, toen dit nog in vrije gemeenschap stond met de
Zuiderzee.
Het was aangewezen als gelegen 9 voet 5 duim Amsterdamsche
maat (2.676 89 M.) beneden het gemiddelde van de hoogte van
het midden der groeven in de marineren steenen, met opschrift:
«Zeedijks Hooghte zijnde negen voet vijf duim boven Stads Peijl»,
in de oude Haarlemmersluis (*), de nieuwe Brugsluis, de Kolksluis
(f)> de Kraansluis en de West-Indische sluis te Amsterdam.
De nieuw gevonden hoogte wordt aangeduid door de letters
«N.AP.» voor alle merken, waarvan de hoogtebepaling berust
op de nauwkeurigheidswaterpassingen.
Een vergelijking van de uitkomsten voor de hoOgtever-
schillen van dezelfde merken, uit de heen- en teruggaande
waterpassing afgeleid, deed zien, dat er van fouten van een
eenigszins standvastig karakter niets was te bespeuren en dat
de middelbare fout in de waargenomen hoogteverschillen even-
redig is met den vierkantswortel uit den afstand van de merken.
Bij het gemiddelde van twee waterpassingen in tegengestelde
richting zou de middelbare waarde van de te vreezen fout
volgens dit onderzoek 0.75 mM. per KM. mögen bedragen.
U i t g a a n d e v a n h e t b e g in s e l d a t d e m i d d e l b a r e f o u t v a n h e t
h o o g t e v e r s c h i l v a n tw e e m e r k e n a l l e e n e v e n r e d ig i s m e t d e n
v i e r k a n t sw o r t e l u i t h u n a f s t a n d , i s h e t g e h e e le n e t v o lg e n s d e
m e t h o d e v a n d e k l e i n s t e V i e r k a n t e n v e r e f f e n d e n i s d e m e e s t
w a a r s c h i j n l i jk e w a a r d e v o o r d e h o o g t e n v a n d e m e r k e n t e n
o p z ic h te v a n AP. b e p a a ld .
Uit deze vereffening volgde voor de middelbare fout per KM.
0.75 mM., een bewijs voor de juistheid van de onderstelling,
welke aan de vereffening is ten grondslag gelegd.
Ten bewijze van de nauwkeurigheid, waarmede het werk geschied
is, volgt hier een opgave van de grootte der middelbare
fouten voor enkele plaatsen, in het midden en in de uithoeken
van ons land gelegen.
Gemeente.
Middelbare fout
in mM. Gemeente.
Middelbare fout
in mM.
0:00 Ey sd en ......................... 8.83
4.90
6.97 8.98
5.67 Denekamp................... 8.20
9.68 Groningen . . . . . . . . 8.07
Middelburg................... 9.40 Leeu w ard en ................ 8.24
’s Hertogenbosch. . . . 4.99 H a rlin g e n ................... 9.09
(*) I n 1880 vervallen.
(-J-) Vervallen.