
 
		fl m ill 
 I 
 JH. 
 I 
 HRfl IUI l||i III  
 mM.  l  , ! 
 1 1  zijn  later  onder  het  rijswerk  zandkisten  aangebracht  (figuur 2), 
 OVER  DEN BOUW VAN  VESTINGEN,  FORTEN,  SLUIZEN  
 EN  VERDERE  WERKEN,  TEN  BEHOEVE  VAN  DE  
 LANDSVERDEDIGING  IN  NEDERLAND  VAN  
 1847—1897. 
 @ 5), 
 edurende  de  laatste  vijftig jaren  zijn  in  ons  land  op  
 vestingbouwkundig  gebied vele, 00k uit een technisch  
 oogpunt belangrijke, werken  tot  stand  gebracht.  Het  
 meerendeel  is  uitgevoerd  ingevolge  de  wet  van  18  
 April 1874  tot  regeling  en  voltooiing van het vestingstelsel;  met  
 inbegrip  van  hetgeen  voor  het  dienstjaar  1897  is  toegestaan  
 werd  toch  na  1874 circa 41'/, millioen gülden  aan de verbetering  
 van  onze  passieve  weermiddelen  besteed. 
 Eene  vermelding  van  de  gebeartenissen  en  omstandigheden,  
 welke  den  voortgang  van  deze  verbetering  hebben  beheerscht,  
 ligt  buiten  het  bestek  van  dit  opstel.  Eveneens zullen wij  onbe-  
 sproken  laten  den invloed — zoowel door de ontwikkeling van de  
 artillerie-techniek  als  door  de  bij verschillende belegeringen ver-  
 kregen  ondervinding — op  de  inrichting  en  oaderlinge  ligging  
 van de verdedigingswerken uitgeoefend. In dit opzicht veroorloven  
 wij  ons  den  belangstellenden  lezer  naar  onze  in  de  Instituuts-  
 vergadering  van  13  November  1894 gehouden voordracht te ver-  
 wijzen. Daar  00k  eene  geregelde  beschrijving van de uitgevoerde  
 werken  meer  ruimte  zou  vorderen  dan  waarover  voor dit opstel  
 mag  worden  beschikt,  bepalen  wij  ons  tot  het  geven  van  een  
 beknopt o verzieht  van  de  belangrijkste technische vraagstukken,  
 waarvoor  de  Nederlandsehe genie-officieren gedurende dit tijdvak  
 werden  geplaatst,  en  van  de  daaraan  door  hen  gegeven  oplos-  
 singen.  Al  zijn  er  vele  daarvan  niet  nieuw,  toch  mögen  zij,  
 naar  onze  bescheidene  meening,  00k  wegens  de  ruime  gelegen-  
 heid,  welke bestond om hare  deugdelijkheid,  onder verschillende  
 omstandigheden,  aan  de  uitkomsten te toetsen, voor eene vermelding  
 in  dit  Gedenkboek  niet  qngeschikt  worden  geacht. 
 waarmede men dus beoogde de werking in den ondergrond zooveel  
 mogelijk  tot  eene  samendrukking te beperken en daardoor de zoo  
 gevaarlijke  oppersingen  en  afsohuivingen  te ontgaan-. Later heeft  
 men  de kostbare rijswerken geheel achterwege gelaten en zieh een-  
 voudig  bepaald  tot  het  maken  van  zandvoeten,  welke  zoo  
 mogelijk  op  de  natuurlijke  zandlaag werden aangelegd (figuur  
 3).  Waar  dit  niet  kon  moest  vooral  in  eene  groote  breedte  
 van  dien  voet  de  noodige  wedrstand  worden  gezöcht  tegen  
 de zijwaartsche beweging, welke de borstwering in den ondergrond  
 trachtte  te  weeg  te  brengen.  Figuur  4  geeft  in  gestippelde  
 lijnen  de  gevolgen  te  aanschouwen  van  eene  onvoldoende  
 breedte  van  de  zandkist  in  dergelijke  omstandigheden. 
 Op  hetzelfde  fort  (bij  Giessen)  waar  dit  werd  waargenomen  
 is  echter  tevens  aangetoond,  dat  zulk  een  aardwerk  nog  op  
 eene  andere  wijze  dan  door  een  tot  in  de  gracht  reikenden  
 zandvoet  is  te  houden,  en  wel  door  een  zandkist,  die  zoover  
 werd  teruggetrokken  dat  zij  het  punt,  waar  de  indrukking van  
 het  maaiveld  haar  maximmn  moest  bereiken  en  dus  de  doorb. 
 reking  van  de  bovenlagen  was  te  verwachten,  onderving.  Die  
 zandkist is  in  figuur  4  met  getrokken  lijnen  aangeduid. 
 Gewapend met  de  te  voren  opgedane  ondervinding,  kon men  
 de  uitvoering  van  de  aardwerken  in  de Stelling van Amsterdam  
 — waar nagenoeg  overal een onbetrouwbare grondslag werd aan-  
 getroffen —  op  meer  stelselmatige wijze doen geschieden. De verbetering  
 I.  Aardwerken.  De  slappegrondlagen, waarop verscheidene  
 van  onze  verdedigingswerken  zijn aangelegd, hebben, vooral door  
 de  groote  afmetingen  welke  aan  de  grondlichamen  raoesten  
 worden  gegeven,  eene  bron  van  vele moeielijkheden opgeleverd,  
 bij  de  borstweringen  nog  verzwaard  door  de  verplichting om in  
 de onmiddellijke nabijheid eene ondoorwaadbare gracht te graven.  
 De  vroeger  gebruikelijke  en  00k  in  den aanvang van dit tijdvak  
 nog  toegepasle  voorziening  was  een  doorgaand  rijzen  bed onder  
 de  borstwering,  waardoor  de  druk  meer  gelijkmatig  op  den  
 ondergrond  werd  overgebracht.  Hierdoor  werd  echter niet voor-  
 komen, dat, bij slappe geaardheid van de bovenlagen, uitpersingen  
 in  de  gracht plaats vonden,  waarvan  verbreking  van  het  rijzen  
 bed.  en  daardoor  vordereverzakkingdeonvermijdelijkegevolgen  
 waren.  Om  nu  dit  te  beletten  werden  aanvankelijk  pakwerken  
 gemaakt, met  den  voet  tot  ongeveer  het  peil  van  den  grachts-  
 bodem  reikende.  (Zie  figuur  1  van  plaat XLIV.) Dit middel was  
 doeltreffend  zoolang  de  toestand van  den  ondergrond  beneden  
 genoemd  peil  niet te  siecht  was,  daar anders  oppersingen in de  
 gracht,  veelal gepaard  met  afschuiving  over  de  slechtere  lagen,  
 hierdoor niet werden voorkomen. Ten einde 00k hierin te voorzien, 
 van  dien  grondslag  zoowel  voor  de  aardwerken  als  
 voor  de  gebouwen. heeft  men,  als  een  afzonderlijk  werk,  aan  
 den  eigenlijken  fortbouw  doen  voorafgaan.  Aanvankelijk  heeft  
 voor  enkele  werken  op  het  westelijk  front  die  verbetering door  
 uitdrijving  van  de  slappe  lagen  plaats  gevonden.  Zoowel  om  
 de  groote  aan  deze  werk wijze  verbonden  kosten,  als  wegens  
 den  ongelijkmatigen  grondslag,  die  daardoor  werd  verkregen,  
 en  het  aan  de  toepassing  er  van  in  de nabijheid  van  waterkee-  
 ringen  verbonden  gevaar,  heeft men  voor de overige werken eene  
 andere  methode  gevolgd.  Het  kenmerkende  daarvan  is,  dat  
 eerst  över  de  geheele  oppervlakte  van  het  fort  de  veen-  en  
 derrielagen  werden  verwijderd,  en  daarna  längs  den  voet  van  
 de  te  maken  ophooging  eene  rondgaande  zandkist  werd  aangebracht, 
   met  den  bodem  2 M.  diep  in  de  kleilaag  vattende,  
 terwijl,  om  geen  zijdelingsche  wegpersingen  uit  te  lokken,  het  
 graven  van  de  gracht  tot  een  later  tijdvak  werd  uitgesteld.  
 Gelijktijdig  met  gemelde  zandkist  werd,  ter  plaatse  van  de  
 later  te  maken  gebouwen,  een  zandbed  aangebracht,  met  den  
 bodem  tot  minstens  dezelfdedieptegaande, en veelal gedeeltelijk  
 met  het  achterste  vak  van  de  rondgaande  zandkist  samenvallende. 
   Op  de  tot  omstreeks  AP.  reikende  algemeene  zand-  
 ophooging,  die  alleen  reeds  eene  belangrijke  samendrukking  
 van  den  ondergrond  veroorzäakte,  werd  nu  boven  het empla-  
 cement  voor  de  gebouwen  eene  zandbelasting  opgereden  met  
 de  kruin  op  ongeveer  8 M. +  AP.  en  van  zoodanigen  inhoud,  
 dat  daarmede  later  het  definitieve  aardwerk  kon  worden  gemaakt. 
  Waar de  veen-  en derrielagen ontbraken, als bij voorbeeld  
 bij  het  in  figuur  5  voorgestelde  werk,  was geene algemeene ont-  
 graving  noodig en dus de arbeid van geringer omvang. Voor meer  
 bijzonderheden  raadplege  men  de  Notulen  der  Instituutsver-  
 gadering  van  19  April  1887.  Zoowel  de  grondverbetering  zelve,  
 als  later  het  maken  van  de  borstweringen,  enz.  met  het  zand  
 uit  de  bovenvermelde  grondbelasting  en  het  graven  van  de  
 grachten  is  overal  zonder  bezwaren  van  beteekenis  geschied. 
 II.  Z e e w e r i n g e n.  De  verbetering  van  onze  kustdefensie  
 heeft  onder  anderen  den  bouw  van  twee  koepelforten  in  zee  
 noodig  gemaakt  en  wel  het  eene  (op  de  Harssens)  aan  den  
 kop  van  den  leidam  längs  het  Nieuwe  Diep  en  het andere (aan  
 het  Pampus)  in  de  Zuiderzee  tusschen  Muiden  en  Durgerdam.  
 Voor  beide moest  eerst  een  eiiand  worden  gevörmd,  welk Werk  
 op  de  Harssens  hoofdzakelijk  bestond  in  het  maken  van  een  
 zeekeerend glacis en aan het Pampus wegens den slechteren grönd